Economische en Monetaire Unie (EMU)

De Economische en Monetaire Unie (EMU) helpt lidstaten van de Europese Unie (EU) economisch en financieel gezond te blijven. Zo draagt de EMU bij aan economische groei, werkgelegenheid, een sterke Europese interne markt en stabiele prijzen. Bijvoorbeeld met gezamenlijke afspraken voor de overheidsbegrotingen en regels voor de euro. 

Start van de EMU

De Economische en Monetaire Unie (EMU) is in 1992 opgericht met het Verdrag van Maastricht. Het doel van de EMU is om bij te dragen aan stabiele economische groei en gezonde overheidsfinanciën in de EU. De EU-lidstaten willen dat de prijzen stabiel blijven en er genoeg banen zijn. Ook willen ze een sterke economie met veel concurrentie en sociale vooruitgang. Daarnaast werken ze aan een betere samenwerking en solidariteit tussen alle lidstaten. 

Sinds 1992 is er veel veranderd. In 20 lidstaten van de EU is er 1 munt ingevoerd: de euro. Regels voor de economie van lidstaten zijn ook steeds meer hetzelfde. Dit zorgt ervoor dat bedrijven en burgers veel makkelijker in andere lidstaten zaken doen of spullen kunnen kopen. Ze kunnen namelijk in de meeste lidstaten met de euro betalen en hoeven hun geld niet meer om te wisselen. En is er stabiliteit doordat de koersen van verschillende munten de handel en prijzen niet meer beïnvloeden. Dat draagt bij aan een stabielere economie en sterke handel tussen EU-lidstaten. Dat is voor Nederland als handelsland met een open economie belangrijk. 

Voor de Economische en Monetaire Unie (EMU) zijn afspraken gemaakt over 2 soorten beleid:

  • Economisch beleid: dit zijn afspraken over beleid wat invloed heeft op de economie van lidstaten. Bijvoorbeeld afspraken over de overheidsbegroting, maar ook beleid rond de arbeidsmarkt en productmarkten zoals die voor energie en vervoer. Lidstaten zijn zelf verantwoordelijk voor dit beleid. Maar ze bespreken in de EU wat voor de economie verstandig is en stemmen hun beleid op elkaar af. En de EU geeft aanbevelingen voor goed economisch beleid. 
  • Monetair beleid: dit gaat over de euro en alle afspraken daaromheen. Bijvoorbeeld over de rol van de Europese Centrale Bank en nationale centrale banken hierin. 

Economisch beleid: afspraken over overheidsbegrotingen en economie

Binnen de EMU hebben landen afspraken gemaakt over verstandig begrotingsbeleid. Bijvoorbeeld dat de staatsschuld en begrotingstekort niet te hoog zijn, zodat landen een financiële buffer hebben om tegenvallers op te vangen. Die afspraken staan in het Stabiliteits- en Groeipact (SGP). In het Verdrag van Maastricht spraken lidstaten af dat:

  • lidstaten veel te grote overheidstekorten vermijden. Dat wordt getoetst door te kijken of lidstaten een begrotingstekort van maximaal 3% van het bruto binnenlands product (bbp) hebben;
  • ook wordt gekeken of lidstaten een overheidsschuld van maximaal 60% van het bbp mogen hebben, óf een schuld die snel genoeg daalt richting de 60%. 

In 2024 zijn de afspraken voor begrotingsbeleid aangepast, omdat lidstaten hun begrotingstekort en overheidsschuld onvoldoende hadden afgebouwd. Sindsdien stellen lidstaten een meerjarenplan op voor hun begrotingsbeleid, hervormingen en investeringen voor de komende 4 jaar. Lidstaten mogen niet veel afwijken van wat in het plan is vastgelegd. Elk jaar wordt gekeken of ze de afspraken uit het plan nakomen. Doen ze dat niet, dan kunnen er maatregelen worden genomen. Uiteindelijk kan dit voor lidstaten die de euro hebben (eurolanden) leiden tot een boete. 

Sancties eurolanden en niet-eurolanden

Lidstaten blijven verantwoordelijk voor hun eigen economisch beleid en begrotingsbeleid. Maar doordat de eurolanden een gezamenlijke munt hebben en de economieën erg met elkaar verbonden zijn, zijn verstandige economische keuzes belangrijk. Daarom kan de EU wel financiële sancties (zoals boetes) opleggen als een euroland de adviezen negeert. Ook voor lidstaten zonder de euro zijn er gevolgen als ze de adviezen negeren. Dan kan de EU bijvoorbeeld subsidies (tijdelijk) stopzetten.

Plannen voor 4 jaar

In de plannen moeten lidstaten laten zien dat ze hun schuld en begrotingstekort afbouwen. Zo moeten lidstaten laten zien dat hun staatsschuld geloofwaardig daalt als deze boven de 60% is. Als de staatsschuld al lager is dan 60%, dan moet dat zo blijven. 

Ook moet het overheidstekort onder de 3% worden gebracht of blijven. 

Tot slot moeten lidstaten in het plan beschrijven hoe zij hun economie versterken. Lidstaten gebruiken hiervoor de aanbevelingen van de Raad van de Europese Unie die jaarlijks uit het Europees Semester volgen.  

Europees Semester: jaarlijkse beoordeling economisch beleid

Voor goed economisch beleid kijken de EU-lidstaten samen naar bijvoorbeeld nuttige maatregelen voor de arbeidsmarkt, woningmarkt en productmarkten. Eén keer per jaar beoordeelt de Europese Commissie daarvoor de economie van alle EU-lidstaten. Dat proces heet het ‘Europees Semester’. Elke lidstaat krijgt een rapport waarin adviezen staan over hoe zij hun economie sterker kunnen maken. Dat rapport wordt gebaseerd op de specifieke situatie in een lidstaat én op de prioriteiten van de EU. Bijvoorbeeld gezonde en houdbare overheidsfinanciën, klimaat, digitalisering en veiligheid.  Uit het rapport volgen aanbevelingen per lidstaten, die de Raad van de Europese Unie aanneemt. 

Zo kreeg Nederland in het verleden bijvoorbeeld de aanbeveling om de hypotheekrenteaftrek af te bouwen. En om zzp’ers beter te beschermen door een arbeidsongeschiktheidsverzekering verplicht te maken. Dat vindt de Raad van de Europese Unie goed voor de overheidsfinanciën en een stabiele arbeidsmarkt. Andere onderwerpen in het rapport zijn bijvoorbeeld productieve investeringen, risicovolle leningen van banken, de huizenprijzen of werkloosheid.

Financiële hulp bij crisis

In de EMU zijn EU-lidstaten zelf verantwoordelijk en aansprakelijk voor hun eigen financiële verplichtingen en voor de financiering daarvan. EU-lidstaten kunnen elkaar wel steunen. Bijvoorbeeld bij een crisis of andere buitengewone situatie. Voorbeelden hiervan zijn: 

  • Het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM): een noodfonds om eurolanden in financiële problemen te helpen. Dit fonds bestaat sinds 2012 en verving de tijdelijke Europese Faciliteit voor Financiële Stabiliteit (EFSF).
  • Herstel en Veerkrachtfaciliteit (HVF): deze tijdelijke regeling biedt lidstaten subsidies en leningen om de economische en sociale gevolgen van de coronapandemie op te vangen. Hiervoor moesten lidstaten herstelplannen opstellen. De HVF bestaat sinds 2021 en loopt nog tot eind 2026. 
  • SURE: bood tijdelijk steun om werkloosheid tijdens en na een noodtoestand tegen te gaan. Dit instrument bestond tussen 2020 en 2022.
  • Betalingsbalanssteun: EU-lidstaten die niet de euro als munt hebben, kunnen in aanmerking komen voor financiële steun als zij betalingsbalansproblemen hebben. Zij kunnen dan leningen ontvangen onder voorwaarde dat ze economische hervormingen doorvoeren.  

Monetair beleid: afspraken over de euro

Op dit moment kun je in 20 van de 27 EU-lidstaten met de euro betalen: deze eurolanden vormen samen de monetaire unie. Dit wordt ook wel de ‘eurozone’ genoemd. De Europese Centrale Bank (ECB) neemt beslissingen over het monetair beleid in de eurozone. Dat gebeurt in samenspraak met nationale centrale banken. Dat heeft invloed op de prijs en de beschikbaarheid van geld in een economie. De belangrijkste afspraken binnen de monetaire unie zijn:

  • De ECB en nationale centrale banken zijn onafhankelijk van de Europese Unie, regeringen van lidstaten of elke andere instantie.
  • De ECB is de enige die euro-bankbiljetten mag uitgeven. 
  • De ECB en nationale centrale banken zorgen ervoor dat toezicht op de financiële sector in de EU-lidstaten goed is geregeld.