Toespraak van staatssecretaris Paul Blokhuis bij de Melati-lezing

Op 14 augustus 2021 hield staatssecretaris Blokhuis (VWS) een toespraak bij de eerste Melati-lezing, georganiseerd door Stichting Nationale Herdenking 15 augustus 1945. De volledige toespraak is hieronder te lezen.

Beste mensen,


Ik vind het een eer om hier vanavond samen met u te kunnen genieten van de blauwe hap en als eerste de Melati-lezing te mogen houden. 
Ik begin dit verhaal met mijn moeder. Mijn moeder had een donker uiterlijk. In de warme zomer van 1947 was ze behoorlijk bruin geworden. Donker haar had ze al. En ze vertelde ons als kinderen dat haar in die zomer vaak werd gevraagd of ze uit Nederlands-Indië kwam. Dat vatte ze op als een compliment. Maar ze kwam niet van Java, ze kwam van Voorne-Putten. 
Ik heb dus niet –zoals u en 2 miljoen Nederlanders – een band met het voormalig Nederlands-Indië. Ik heb nooit oorlog gekend of de gevolgen daarvan als iemand van de 1e, 2e of 3e generatie. 

Mijn ouders of andere familieleden hebben niet de verschrikkingen van een Jappenkamp moeten doorstaan, de bersiap-periode meegemaakt en zijn niet gerepatrieerd naar Nederland, waar ze kil en met grote achterdocht zijn ontvangen. 

Mijn familie heeft zich geen plekje moeten bevechten in de Nederlandse samenleving. Daarom sta ik hier met een gevoel van nederigheid. En tegelijkertijd voel ik me uiteraard wel verbonden met u.

Net als veel generatiegenoten wist ik in mijn jeugd nauwelijks iets van Nederlands-Indië. Ik wist toen wel dat mensen met deze achtergrond hier wonen. Van mijn 3e tot mijn 9e was mijn beste vriendje de zoon van ouders die in Indonesië hadden gewoond. Maar dat was zo’n beetje mijn enige kennismaking met de voormalige kolonie.

Op de lagere en middelbare school werd in de jaren '60 en '70 van de vorige eeuw weinig aandacht besteed aan de geschiedenis van Nederlands-Indië en nog minder aan de oorlog die er had gewoed en de nasleep ervan. Uitzondering waren, wat we toen zo noemden, de politionele acties.

Ik leerde op school nauwelijks iets over de verschrikkingen in Nederlands Indië tijdens en na de oorlog. 

Ik leerde niet dat er tienduizenden Nederlandse krijgsgevangen waren waarvan velen door de Japanners onder vreselijke omstandigheden te werk werden gesteld over heel Azië, evenals miljoenen Indonesische dwangarbeiders waarvan er honderdduizend overleden.

Dat er 3.000 Nederlandse krijgsgevangenen omkwamen tijdens het werk aan de Birma-Siamspoorlijn. 

Dat bijna 100.000 Europese Nederlanders werden geïnterneerd; opgesloten in Japanse kampen, vrouwen en kinderen gescheiden van de mannen.

Dat tegen het eind van de oorlog kinderen ouder dan 10 jaar gescheiden werden van hun moeders.

En dat ongeveer 13.000 Nederlanders zijn omgekomen in de kampen. Door voedsel te kort, slechte hygiënische omstandigheden, ziekte, overbevolking.

Deze verschrikkelijke dingen waren bij veel Nederlanders niet bekend. Lang heerste de gedachte: die oorlog, daar hebben jullie niet zo veel van gemerkt heh?.

Totdat u, uw vader, moeder, grootouders, oom en tante, schoorvoetend de stilte doorbraken met herdenkingen. Eerst nog in kleine kring. Maar met de oprichting van de Stichting Nationale Herdenking 15 Augustus 1945 in 1980 veranderde dat. Dat jaar waren bij de nationale herdenking in de Utrechtse Jaarbeurs 11.000 mensen aanwezig. Enkele jaren later, in 1988, werd hier iets verderop, het Indisch Monument onthuld.

Met de herdenkingen kwamen ook de verhalen. Niet alleen van bekende Nederlanders op 15 augustus, maar ook van u en anderen uit de Indische en Molukse gemeenschap. Van mensen die zich bescheiden hadden opgesteld in Nederland, geen aandacht wilden trekken en zich hadden aangeleerd te zwijgen over het verleden.


Vaak sloeg het een generatie over. Ik las vorige week het aangrijpende verhaal van Cor de Vries, een bijzonder sympathieke Apeldoorner, die ik al jaren ken. Zijn ouders kwamen uit Friesland en zijn vader ging als leerkracht werken op Java in 1930. 2 jaar later werd Cor geboren. Hij en zijn gezin moesten de verschrikkingen in de oorlog ook meemaken. Op z’n 11e moest hij naar een mannenkamp Amba Rawa nummer 7, waar jonge kinderen overleden kampbewoners moesten vervoeren naar de poort van het kamp.

Cor hoorde 10 dagen na de capitulatie dat de oorlog voorbij was. Hij lag toen met tyfus in een ziekenzaal. Volgens Cor werden de kampbewoners daarna door de Engelsen én de Japanners (!) beschermd tegen de aanvallen van de Indonesiërs.

Deze verhalen zijn op papier gezet. Niet door de dochter van Cor, maar door kleindochter Milou.

Het zijn deze verhalen en de herdenkingen waardoor Nederland de ogen opende voor wat er in Nederlands-Indië was gebeurd. Ze hebben grote indruk op mij gemaakt en doen dat nog steeds. 

Zo hoorde ik vorig jaar het indrukwekkende en huiveringwekkende verhaal over de vader van Aarnout Loudon. In Arnhem vertelde de heer Punt mij dat ze beiden op 1 van de Hell Ships zaten toen Loudon met anderen overboord sloeg door een torpedo-aanval. Gelukkig wist men hem weer aan boord te krijgen. 

Maar de Japanse kapitein was het daar niet mee eens. Hij had al twee keer gefloten en dat betekende stoppen met redden. De kapitein was onverbiddelijk. Loudon werd overboord gegooid en verdween voorgoed in de golven. 

Dit verhaal raakt mij diep, evenals de vele vergelijkbare verhalen. Het grijpt je naar de strot. Ik zal het nooit vergeten.  

Sinds ik staatssecretaris ben, heb ik velen van u en anderen uit de Indische en Molukse gemeenschap mogen spreken. Over trauma’s van de Japanse bezetting, de kampen, de dwangarbeid, de Bersiap, de dekolonisatie-oorlog. De trauma’s van de1e generatie hebben diepe sporen nagelaten. 

Gesprekken met Molukkers waren emotioneel. Mannen van de 2e generatie vertelden me huilend hoe ze werden geslagen door hun vader, zonder dat ze wisten waarom. Wat een verdriet, wat een pijn voor alle betrokkenen.

Ik sprak met mensen over het verdriet om het verlies van wat je kende. Het vertrek, dat vaak gedwongen was. Het gevoel om in Nederland als derderangsburger te zijn behandeld. 

Maar ook over zoete herinneringen aan muziek, geuren en kleuren. De eigen identiteit die dieper zit dan wat ook. Niemand haalt Indië uit uw hart.

Ik merk dat goed als ik tijdens een toespraak of gesprek verwijs naar het boek Blauwe Zomer, dat door mijn broer Leo - de popprofessor – is geschreven. Het boek gaat over de invloed van de Indische muziek op de Nederlandse popmuziek. Daar wordt altijd enthousiast op gereageerd.
Ik heb ook de humor gezien. Was het het weglachen van het verdriet, de kunst van het relativeren, of oprechte blijdschap?

Door de vele verhalen die ik heb gehoord en de gesprekken die ik heb gevoerd, ben ik mij meer verbonden gaan voelen met de Indische en Molukse gemeenschap. 

Dat is wat verhalen doen. 

Het zijn deze persoonlijke getuigenissen, samen met wat mensen met een Indische en Molukse achtergrond betekend hebben voor Nederland - en nog betekenen - die mij ook voor ogen staan bij het maken van beleid. 

Ze inspireren mij om ervoor te zorgen dat Nederland een land is waar iedereen zich thuis kan voelen en kan meedoen, met waardering en respect voor elkaar. Een land waar we mensen helpen en ondersteunen hun weg te vinden binnen onze samenleving. Een land waar we rekening houden met de eigen identiteit van mensen – een leven lang. 
Verzorgings- en verpleeghuizen specifiek voor Indische en Molukse ouderen horen daarbij. 

Zo is er in Apeldoorn het verzorgingshuis Ruma Saya, wat ‘mijn huis, betekent. Toen ik wethouder was, ging ik er diverse keren op bezoek. Het rook er altijd heerlijk naar de Indische keuken, en soms mocht ik aanschuiven. Ik voelde me dan, net als de bewoners, in het oude Indië. 

Luisteren naar de mensen waarom het gaat, is ook van groot belang bij de uitvoering van de Collectieve Erkenning van Indisch en Moluks Nederland. 

Zoals u weet, is het doel hiervan het verankeren van het Indisch en Moluks erfgoed in de Nederlandse samenleving. Het vizier is op de toekomst gericht: verhalen van toen moeten betekenis houden en hebben voor de toekomst, voor nieuwe generaties. 

De collectieve erkenning heeft al tot mooie initiatieven geleid. Context gebonden zorg is van groot belang. Oók als het gaat om preventie en hulp voor de na-oorlogse generatie.

De Stichting Pelita speelt daarbij een cruciale rol. Zo werd 2 jaar geleden de Sophiahof in Den Haag door de Koning geopend. De Sophiahof is voor velen met een achtergrond in voormalig Nederlands-Indië een belangrijke plek om te kunnen herinneren, te herdenken, te ontmoeten, te leren, te onderzoeken. 

Ook is de Sophiahof een plek voor mensen zonder Indische achtergrond om kennis op te doen over het voormalig Nederlands-Indië. 

Dit bijzondere huis legt zo verbindingen tussen de verschillende Indische groeperingen onderling, én tussen de Nederlandse samenleving en de Indische gemeenschap. Het is een huis met ruimte voor iedereen.


Een ander initiatief komt van de Stichting Nationale Herdenking 15 augustus 1945. De stichting organiseert al jaren de landelijke herdenking in Den Haag. Daarnaast richt de stichting zich op het versterken van herdenken in de regio. Enig tijd geleden is een ondersteuningspakket gemaakt voor lokale vrijwilligersorganisaties en gemeenten om herdenkingen op of rond 15 augustus onder de aandacht te brengen van inwoners. 

Ik vind het heel belangrijk dat het voor iedereen in Nederland mogelijk is, waar hij of zij ook woont, om op een waardige manier te kunnen stilstaan bij de oorlog in voormalig Nederlands-Indië en de gevolgen daarvan.

In totaal zijn er sinds 2018 in het kader van de subsidieregeling Collectieve Erkenning Indisch Moluks Nederland 64 projecten gestart. 
Ze variëren van het ontsluiten van het archief van de stichting Werkgroep Nieuw-Guinea tot tentoonstellingen over Indische pusaka’s. 

Omdat ik de collectieve erkenning zo belangrijk vind, heb ik vorig jaar, 75 jaar na de oorlog, binnen het kabinet ervoor gepleit een extra gebaar te maken naar de Indische gemeenschap in de vorm van een bijdrage van 20 miljoen euro. Het kabinet besloot dat bedrag ter beschikking te stellen.  

Tijdens gesprekken met mensen uit de Indische gemeenschap van meerdere generaties, met verschillende achtergronden en uit uiteenlopende organisaties heb ik gevraagd hoe dit extra geld het beste besteed kan worden. Zij kwamen met een eenduidig antwoord: door het vergroten van de kennis over de geschiedenis van voormalig Nederlands-Indië. 

Dat moet prioriteit krijgen. 

Het komend jaar gaat een commissie aan het werk die voorstellen gaat doen om zowel binnen als buiten het reguliere onderwijs deze geschiedenis tot leven te brengen. Het virtueel, online-monument voor de slachtoffers van de oorlog tegen Japan en de bezetting van Nederlands-Indië, waar de Stichting Nationale Herdenking aan werkt, is een mooi voorbeeld. Het is bedoeld als een monument waar men tot bezinning en reflectie kan komen en een herdenkingsbloem – een melati- kan achterlaten met een persoonlijk verhaal. 

Zo moet het Virtueel Indisch monument uitgroeien tot een online ontmoetingsplaats met veel persoonlijk verhalen. Ik hoop dat zowel Nederlanders met hun wortels in voormalig Nederlands-Indië, als Nederlanders zonder deze achtergrond – en vooral jongeren - het monument bezoeken.  

Beste mensen;

Herdenkingen en de gesprekken die eruit voortvloeien, zijn ontzettend belangrijk. Voor de mensen die de oorlog en de periode daarna hebben meegemaakt, voor familie, vrienden, voor mij, voor de hele Nederlandse samenleving. 

Verhalen helpen ons de geschiedenis te doorgronden en de mensen te begrijpen die van hun vrijheid beroofd zijn. Ze maken duidelijk wat er kan gebeuren als wetteloosheid, onverschilligheid, haat en intolerantie de overhand krijgen. 

Daarom moeten we de verhalen compleet maken, in de juiste context plaatsen en doorgeven. Onze verhalen vormen ons, maken deel uit van onze identiteit en geven betekenis. 

Zo bouwen wij samen aan een gedeelde toekomst, ongeacht de geschiedenis die we meedragen. Een toekomst waarin iedereen in vrijheid kan leven met respect voor elkaar.

Graag wil ik tot slot de woorden citeren die Adriaan van Dis sprak aan het eind van zijn toespraak op 15 augustus 2006:

‘Door te luisteren naar die persoonlijke geschiedenissen, begrijpen we wat vernedering met mensen doet – en daarmee begrijpen we hopelijk ook de vernederde mens in het heden. De Indische verhalen die ons vandaag samenbrengen, zijn het waard steeds weer verteld te worden. 
Aan de buitenstaanders, de nieuwkomers, onze kindskinderen, van generatie op generatie. Opdat men weet wat het is om met een oorlog en een verloren land in het hoofd rond te lopen.’

Ik begon met de 2 miljoen mensen die een band hebben met Nederlands-Indië. Het is mijn oprechte wens dat alle Nederlanders zich verbonden voelen met de Indische en Molukse gemeenschap.

Ik dank u voor uw aandacht en wens u nog een prettige voortzetting van het diner. En voor morgen een mooie en waardige herdenking.