Werkende ouder en partner met zorgindicatie krijgen recht op kinderopvangtoeslag
Het kabinet breidt het recht op kinderopvangtoeslag uit voor huishoudens waarin de ene partner werkt en de andere partner een permanente zorgindicatie heeft in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz).
Dit staat in de Verzamelwet Kinderopvang die staatssecretaris Tamara van Ark (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) openstelt voor internetconsultatie. Ouders komen tot nu toe alleen in aanmerking voor kinderopvangtoeslag als beide partners werken of als een van hen of beiden een opleiding volgen of een traject naar werk. Het kabinet past de wet aan zodat ook gezinnen waarin een van de partners een Wlz-indicatie heeft arbeid en zorg goed kunnen combineren.
De wetswijziging heeft betrekking op naar schatting enkele duizenden gezinnen. In de huidige situatie zijn deze en andere gezinnen, waarin één van de ouders niet werkt en vanwege een psychische, sociale of gezondheidsreden niet in staat is om voor de kinderen te zorgen, aangewezen op de gemeente voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. Gemeenten geven de tegemoetkoming op basis van een sociaal medische indicatie (SMI). Zij stellen zelf de regels rondom SMI vast en kunnen hier maatwerk in bieden.
Zwanger en werkloos
Een andere wetsaanpassing betreft zwangere vrouwen die kort voor of na de bevalling werkloos raken. In de huidige situatie kunnen zij niet optimaal gebruik maken van de doorlooptermijn van drie maanden van het recht op kinderopvangtoeslag, waarin zij nieuw werk kunnen vinden. Zwangere vrouwen mogen namelijk gedurende een periode van tien weken, vlak voor en na de bevalling, geen werk verrichten voor een werkgever. In de nieuwe situatie kan het recht op kinderopvangtoeslag worden verlengd, zodat altijd sprake is van een zoektermijn naar werk van drie maanden.
Een derde aanpassing die is voorzien in de Verzamelwet betreft het recht op kinderopvangtoeslag voor partners en ouders die arbeid verrichten volgens de voorwaarden van de Wet Inkomstenbelasting 2001. Dit verbetert onder meer de begrijpelijkheid voor ouders en de uitvoerbaarheid.
Staatssecretaris Van Ark zal het wetsvoorstel naar verwachting voor de zomer naar de Tweede Kamer sturen. De beoogde inwerkingtredingsdatum is 1 januari 2021, maar is ook afhankelijk van een eventuele implementatietermijn om de wijzigingen in de uitvoering door te voeren.