Vier opties op tafel om de huidige bepalingen van box 3 te verfijnen
Het kabinet ziet meerdere mogelijkheden voor verfijning van de huidige bepalingen van box 3, zoals die luiden na inwerkingtreding van de Overbruggingswet box 3. Hier is de afgelopen tijd onderzoek naar gedaan naar aanleiding van de wens uit de maatschappij en zowel de Eerste als Tweede Kamer om in de overbruggingsperiode het werkelijk rendement zo goed mogelijk te benaderen. Definitieve keuzes over de verfijning worden later dit jaar gemaakt.
In de overbruggingsfase van box 3 tot aan de introductie van een nieuw stelsel sluit het forfaitaire rendement voor met name spaarders goed aan bij het werkelijk behaalde rendement. Omdat de categorie ‘overige bezittingen’ in box 3 uit veel verschillende bezittingen bestaat waar de rendementen van uiteen kunnen lopen, is gekeken of met name deze categorie verder verfijnd kan worden. De afgelopen periode is naar aanleiding van een aantal moties van verschillende Kamerleden onderzocht of er voor de overbruggingswet verfijningen mogelijk zijn.
Opties voor verfijning
Uit dit onderzoek kwam een aantal opties voor verfijning naar voren, waarmee voor enkele bezittingen het forfaitaire rendement dichter zou kunnen aansluiten bij het werkelijk behaalde rendement. De eerste optie is de aandelen in het vermogen van een reservefonds van een Vereniging van Eigenaren (vve) en het geld op een derdenrekening van een notaris in de categorie banktegoeden te plaatsen. De tweede optie is het niet meer in de belastingheffing betrekken (defiscaliseren) van onderlinge vorderingen en schulden in box 3 die in een gezamenlijke aangifte worden verwerkt, waaronder verrekenbedingen tussen echtgenoten op basis van huwelijkse voorwaarden. De derde optie is het creëren van een aparte categorie voor vorderingen, waardoor deze dan hetzelfde forfaitaire rendementspercentage krijgen als schulden. Hierbij wordt vooral gedacht aan vorderingen in de vorm van geld tussen natuurlijke personen. De vierde optie is het opsplitsen van de categorie ‘overige bezittingen’ in meerdere categorieën, waaronder een aparte categorie voor effecten en voor onroerende zaken waarbij iedere categorie een eigen forfait krijgt. Daarnaast wordt er nog onderzoek gedaan naar een aanvullende maatregel, namelijk het verhogen van de heffingskorting voor groene beleggingen.
Het kabinet is voornemens om twee maatregelen in te voeren: aandelen in het vermogen van een VvE en in het geld op een derdenrekening van een notaris naar de categorie banktegoeden en het defiscaliseren van onderlinge vorderingen en schulden in box 3 die in een gezamenlijke aangifte worden verwerkt. Deze opties zorgen ervoor dat de heffing al beter aansluit bij het werkelijk behaalde rendement. Beide opties zijn al toegezegd tijdens de behandeling van de Overbruggingswet box 3 vorig jaar in beide Kamers en het kabinet is daarom voornemens om deze opties in wetgeving uit te werken. Of de andere twee verfijningen doorgevoerd worden, wordt later dit jaar besloten.
Onroerend goed
Er wordt ook onderzocht hoe onroerend goed het beste belast kan worden bij een stelsel op basis van werkelijk rendement. Hierbij vindt het kabinet het belangrijk om oog te houden voor signalen van bijvoorbeeld particuliere beleggers in onroerend goed. Voor het belasten van onroerend goed wordt gekeken naar een combinatie van een aantal varianten. Zo wordt er gekeken naar het belasten van de werkelijke inkomsten zoals huur, pacht en erfpachtinkomsten (canon). En naar het belasten van de waardeontwikkeling van onroerend goed, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen woningen en niet-woningen. Er wordt daarnaast onderzocht of het mogelijk is om het eigen gebruik van onroerend goed dat in box 3 valt, te belasten. Een andere optie die bekeken wordt, is het belasten van onroerend goed, waaronder grond, als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) in box 1.
Er wordt ook onderzocht op welke termijn deze varianten eventueel in te voeren zijn, zodat ze mogelijk ook al kunnen gelden voor de overbruggingsperiode, de periode tot de nieuwe wet in 2027.
Nieuw stelsel
Over de definitieve vorm van het nieuwe stelsel is nog geen besluit genomen. Tegelijkertijd moet er realistisch gekeken worden naar de planning. Een zorgvuldig wetgevingsproces en de implementatie door de Belastingdienst en ketenpartners kosten immers tijd. Daardoor is de inwerkingtreding van een stelsel op basis van werkelijk rendement nu gepland per 1 januari 2027. Op 9 mei gaat staatssecretaris van Rij in debat met de Tweede Kamer over het nieuwe stelsel box 3 en de mogelijke verfijningen.