Toespraak minister Dijkgraaf tijdens de Nacht van de geschiedenis 2023 in het Rijksmuseum Amsterdam
Minister Dijkgraaf (OCW) hield op 28 oktober een toespraak tijdens de Nacht van de geschiedenis 2023 in het Rijksmuseum Amsterdam. Hij hield de toespraak nadat hij het 1e exemplaar van het boek Ons koloniale verleden in 50 voorwerpen in ontvangst had genomen.
Goedenavond allemaal,
Of mag ik al zeggen ‘goedenacht’?
In 2006 verscheen de Canon van Nederland. Die was vormgegeven als een huis met 50 vensters. 50 doorkijkjes op de hoofd- en bijzaken van de Nederlandse geschiedenis. De architectuur van dat huis met 50 vensters sloeg enorm aan. Want al gauw werden overal in het land canons uit de grond gestampt. Er kwamen canons van het theater, de marine, het voetbal, de natuur en – hoe hadden we ooit zonder kunnen leven? – het bier. De canon werd zo zelf gecanoniseerd.
Maar een canon roept ook altijd de vraag op wat er niet in staat. Louise Fresco en ik vroegen ons bij de publicatie van de Canon van Nederland af “Waar is Christiaan Huygens gebleven?” Dat was ook de titel van ons opiniestuk. Canon bleek ook een getrouwe afspiegeling van onze nationale angst voor bètavakken. Al snel vroeg De Volkskrant ons om samen met een commissie en 50 auteurs de bètacanon op te stellen. We hadden veel plezier om het 1e venster te laten beginnen met het onderwerp 'de nul'. Louise Fresco schrijft in het essay van de maand van de geschiedenis dat het getal nul een Indiase oorsprong heeft en via de islamitische wetenschap tot Europa is gekomen. Een duidelijke correctie op het beeld dat de wetenschap een puur westers product zou zijn. De nul draagt in zichzelf al de wereldgeschiedenis.
Wat mooi dat ik deze nacht van de geschiedenis een boek in ontvangst mag nemen dat bol staat van zulke correcties. Ik heb begrepen dat de samenstellers het boek daarom zelf liever geen canon noemen, maar liever een anti-canon of zelfs een beeldenstorm. Omdat het boek gangbare beelden van onszelf en van ons verleden aantast of zelfs onderuithaalt.
Dat gebeurt telkens aan de hand van tastbare dragers van een dikwijls loodzwaar verleden. Dat kunnen archief- en museumstukken of gebruiksvoorwerpen zijn. Die objecten kunnen tegelijk heel praktisch én genadeloos wreed zijn. Dat geldt zeker voor het brandijzer, een van de hoofdstukken in het boek. Een houten handvat aan één uiteinde voorkomt dat de gebruiker brandwonden oploopt. Aan het andere uiteinde van de ijzeren staaf zit het brandmerk. Gloeiend en sissend werd het op de huid van een mens gedrukt. Het brandmerk vertelt: dit lichaam is geen eigendom meer van degene die erin leeft, maar van degene wiens initialen erin gebrand zijn.
Hebt u hierover geleerd op school? Ik niet. Maar in Suriname is het kinderliedje nog bekend: ‘Faya si ton, no bron mi so, no bron mi so’. (“Toe vuursteen, brand me niet, brand me niet.”) Onlangs werd het nog gezongen door een gids die mij door Fort Zeelandia in Paramaribo leidde. Ook zo’n plek met bijna te veel geschiedenis, van de 1e kolonisatie tot aan de decembermoorden.
Het boek raakt soms ook een lichtere snaar. Het gaat bijvoorbeeld over het sublieme voorbeeld van Hollandse en Aziatische cultuur die samenkomen. Ik heb het natuurlijk over de bamischijf. Wist u dat een zelfbenoemde ‘bamischijfdeskundoloog’ het hele land door reist om op Instagram recensies te publiceren van deze hoogstaande frituurfusion? 24 duizend volgers genieten mee.
Op school heb ik ook niet geleerd over Tula. De man die in 1795 op Curaçao een opstand van tot slaaf gemaakten leidde. Ik had dit voorjaar het voorrecht om daar in zijn voetsporen te lopen.
Het hele stelsel van slavernij was erop gericht dat mensen als Tula geen plek in de geschiedenis zouden krijgen. Tot slaaf gemaakten mochten hun namen niet eens overdragen op hun kinderen. Zo werden ze zelfs uit de familielijn weggesneden.
Voor kennis over mensen als Tula zijn we grotendeels aangewezen op wat de overheerser van belang vond om te noteren. De hand die geselde en onderdrukte was dezelfde hand die schreef en selecteerde. Bronnen spreken dus allesbehalve voor zichzelf.
Over Tula lezen we in het goed leesbare schoonschrift van pater Schinck. Hij doet daarin verslag van het gesprek dat hij met Tula heeft gevoerd, een vergeefse poging om de leider van de opstand weer in het gareel te krijgen.
En dan treft mij dat Tula’s leven zo verweven blijkt met de grote wereldgeschiedenis. Hij is heel goed op de hoogte van de politieke situatie en redeneert heel zuiver staatsrechtelijk. Nederland is op dat moment bij Frankrijk ingelijfd. Dus, zegt Tula, moeten ook de tot slaaf gemaakten op Curaçao in vrijheid worden gesteld. Net als op het Franse Haïti even tevoren is gebeurd. Niet voor niets was de strijdkreet van Tula en zijn medestrijders Pour vaincre ou mourir.
Hij bedient de geestelijke ook nog van een religieus argument. Hij zegt: “Heer Pater, koomen alle menschen niet voort uit 1 vader Adam, en Eva?” De pater is aangedaan. Hij wil zelfs weg van het eiland om, zo schrijft hij, ‘de gerustheid van mijn gemoed weder te vinden’.
De woorden van Tula hebben nog steeds de kracht om op ons gemoed te werken. Bovendien leren ze ons meer over het economisch systeem waarin tot slaaf gemaakten een productiemiddel waren om de winst op te stuwen. En dat op wereldwijde schaal, over vele eeuwen.
Kennis brengt ons verder. Verandering begint bij kennis. Vele levens van mensen zijn uitgewist, en daarmee de toegang van mensen tot hun eigen verleden. Maar er is een tegenbeweging. Doordat kennis toegankelijker wordt en er nieuwe methoden ontwikkeld worden. Doordat bijvoorbeeld slavenregisters digitaal doorzoekbaar worden, dankzij het werk van wetenschappers en vele vrijwilligers. De kale, kille feiten kun je als puzzelstukjes verbinden met puzzelstukjes uit andere bronnen. Zo komen namen tot leven.
De wetenschap heeft ons veel te bieden. En niet alleen via spectaculaire instrumenten zoals deeltjesversnellers en supercomputers. De wetenschap verandert ook op een andere manier de kennis over de wereld en over onszelf ingrijpend.
Dat wordt zichtbaar in de kanteling die we momenteel met zijn allen doormaken. Krachten uit de samenleving hebben deze kanteling bespoedigd. Met protest, met overtuigingskracht, met geduld bleven mensen kloppen op een deur die jarenlang vergrendeld zat, met tien sloten. Tot de deur eindelijk, veel te laat, zich hortend en stotend, piepend en krakend opende.
Het is 2023. We zijn aan iets begonnen dat we lang niet hebben aangedurfd. We kijken de pijn van het verleden in het gezicht. Mensen trotseren schaamte over de vernedering en het leed waaronder hun voorouders gebukt gingen. Ze gedenken juist ook hun moed, de vreugde en de momenten van vrijheid die zij creëerden ondánks de slavernij. Ze maakten muziek, waren creatief, inventief en intellectueel en kwamen in verzet, met hun kleding en rituelen, banjo en tambúdrum.
Er is een grote groep mensen die voor het eerst kennis maakt met de duistere kanten van het verleden, met de nacht van onze vaderlandse geschiedenis. Daar helpt dit herdenkingsjaar van het slavernijverleden ook bij. Dit jaar gaat het misschien wel minder om het ‘eureka’ van de individuele wetenschapper – ik heb gevonden. Het gaat meer om het ‘eurèkamen’ van ons allemaal: wij hebben gevonden. We zoeken naar woorden, naar een gedeeld verleden en naar elkaar. Om te ontdekken waar we samen heen willen gaan, moeten we weten waar we vandaan komen.
Daarom erkennen we dit jaar officieel het leed van generaties tot slaaf gemaakten. Daarom heeft de minister-president excuses gemaakt en de Koning vergiffenis gevraagd. En daarom heeft het kabinet aan Tula, die zijn verzet met een gruwelijke dood moest bekopen, officieel erkenning en rechtsherstel gegeven. Ik vind het persoonlijk een groot voorrecht onderdeel te mogen zijn van deze belangrijke kanteling in ons zelfbeeld.
Tijdens dit herdenkingsjaar ondersteunt het kabinet allerlei initiatieven die ruimte geven aan een veelstemmig verleden. En na dit jaar gaat het zoeken verder, want niets is zo veranderlijk als het verleden. Wat mooi dat uw boek afsluit met het 50ste venster, het onvoltooide gesprek over het slavernijverleden. Dit is een venster dat niet dicht kan, alleen maar open. Het ministerie van OCW stimuleert verder onderzoek naar het verleden én de doorwerking. We ondersteunen de oprichting van het slavernijmuseum. We willen het verleden en ook de wetenschap zelf toegankelijker maken voor iedereen, zodat we de rijkdom kunnen ervaren van steeds meer perspectieven op het verleden. Want wie is er tegen meer weten?
Wat het vervolg betreft heb ik twee wensen. Allereerst dat de verdere bestudering van ons koloniale verleden — een verleden dat zo bruut mensen, objecten, archiefstukken over de wereld heeft verspreid — uiteindelijk de verschillende landen, culturen en inwoners weer dichter bij elkaar zal brengen. Want alleen als we de verschillende puzzelstukjes naast elkaar leggen wordt het totaalbeeld zichtbaar. Mogen in een tijd waarin zoveel krachten ons uiteendrijven, de zachte krachten van onderwijs, cultuur, erfgoed en kennis ons samenbrengen.
Ten tweede moeten we ons niet alleen verhouden tot het koloniale verleden maar ook tot de doorwerking daarvan in heden en toekomst. In dat kader valt vaak de term inclusie. Maar onlangs zei een expert tegen mij: stop met praten over inclusie, maar gebruik het woord expansie. Het gaat er niet om of iedereen past in onze samenleving, maar of de samenleving kan uitdijen zodat er ruimte komt voor iedereen, voor al deze verhalen van onze gezamenlijke geschiedenis.
Ik hoop dat uw boek, Ons koloniale verleden in 50 voorwerpen, iets meer ruimte weet te scheppen in onze maatschappij.
Dank u wel.