Toespraak van minister Hoekstra tijdens Keti Koti
Toespraak van minister Hoekstra (BZ) bij het Kwakoe-monument in Paramaribo, Suriname, tijdens Keti Koti op 1 juli 2023.
Meneer de President, mevrouw,
Excellenties,
Geachte aanwezigen, goedemiddag.
Mag ik beginnen u te bedanken voor uw uitnodiging om hier vandaag te zijn. Ik hecht er veel waarde aan om hier te mogen spreken, vandaag, op deze belangrijke dag, Keti Koti, de Dag der Vrijheden, de dag waarop we de afschaffing van de slavernij gedenken. En hier, op deze betekenisvolle plek, bij het Kwakoe-monument in Paramaribo.
Ik hecht er waarde aan, omdat de geschiedenis van Suriname en die van Nederland onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. En omdat we elkaar alleen recht in de ogen kunnen kijken, en ook alleen recht vooruit, naar de toekomst, als we óók achterom kijken. En dat verleden onder ogen komen dat te lang niet de aandacht kreeg die het verdient.
Geachte aanwezigen,
Slavernij is een misdaad tegen de menselijkheid waar Nederland een belangrijk aandeel in had. Op veel plekken in de wereld zijn de sporen van dit pijnlijke verleden nog altijd zichtbaar.
In Afrika en Azië. Hier in de regio. In Guyana, in Brazilië. In de Caraïbische delen van het Koninkrijk. En hier, natuurlijk, in Suriname. Hier in Suriname, waar, met medewerking en instemming van Nederlandse bewindvoerders, honderdduizenden volwassenen en kinderen naartoe zijn gehaald. Tegen hun wil, en met extreem geweld.
Waar zij onder mensonterende omstandigheden moesten werken op plantages in dichtbegroeide bossen en in zwampgebieden. En waar, voor degenen die zich hiervan wisten te bevrijden, de Marrons, een uiterst onzeker leven wachtte, vol ontberingen.
Hier in Suriname, waar ook de inheemse bevolking zwaar te lijden had van dit schrikbewind. Het waren inheemse vrouwen en mannen, die als eersten tot slavernij werden gedwongen, en ook als eersten in verzet kwamen. Zij waren het die door kolonisten van hun land werden beroofd en met geweld werden verdreven. Zij waren het van wie als eerst de eigenwaarde en identiteit ontnomen werden.
En het is hier in Suriname, waar na de afschaffing van de slavernij ook tienduizenden mensen, vooral uit India, China en Java, naartoe werden gebracht, vaak onder valse voorwendselen. En waar zij onderworpen werden aan zware arbeid. Ook dit was het product van een hebzuchtig, koloniaal bewind. Ook dit is een uiterst pijnlijke geschiedenis.
Vandaag herdenken wij in de 1e plaats het slavernijverleden. Daarom wil ik hier, in Suriname, en vandaag, op deze belangrijke dag, de woorden luid en duidelijk laten weerklinken die de Nederlandse minister-president Mark Rutte op 19 december uitsprak:
Eeuwenlang hebben de Nederlandse staat en zijn vertegenwoordigers slavernij mogelijk gemaakt, gestimuleerd, in stand gehouden en ervan geprofiteerd.
Eeuwenlang zijn in naam van de Nederlandse staat mensen tot handelswaar gemaakt, uitgebuit en mishandeld.
Eeuwenlang is onder Nederlands staatsgezag de menselijke waardigheid met voeten getreden op de meest afschuwelijke manier.
En te weinig hebben opeenvolgende Nederlandse regeringen na 1863 gezien en erkend dat het slavernijverleden een negatieve doorwerking had en heeft.
En vandaag sprak de Koning in Amsterdam, tot alle inwoners van het Koninkrijk en ook nadrukkelijk tot u hier in Suriname, en bood daar zijn excuses aan en gaf aan hoe die door hem met hart en ziel worden beleefd. En zijn excuses wil ik ten volle omarmen en herhalen.
Namens de Nederlandse regering bied ik excuses aan.
Geachte aanwezigen,
Het is op woensdag 1 juli 1863 – 160 jaar geleden – dat de slavernij in Suriname en de Caribische eilanden wettelijk werd afgeschaft. Toch moesten slaafgemaakten in Suriname nog 10 jaar lang onder staatstoezicht op plantages werken. Voor velen is de slavernij pas daadwerkelijk ten einde gekomen in 1873. Dit jaar is dat 150 jaar geleden.
Tijdens het Herdenkingsjaar Slavernijverleden staan we in het hele Koninkrijk stil bij deze geschiedenis, uiteraard ook met Suriname in onze gedachten, zodat steeds meer mensen deze geschiedenis beter leren kennen.
Een paar weken geleden was ik in Ghana, waar ik een stuk van die geschiedenis zelf heb kunnen zien. Ik bezocht hier het Ussher Fort, een van de plekken aan de Afrikaanse kust waarvandaan volwassenen en kinderen zijn ontvoerd en als handelswaar zijn verscheept, onder andere naar Suriname.
Het maakte diepe indruk op me. De beklemming was nog steeds voelbaar in de bedompte ruimtes van het fort. Juist de stilte van nu toonde me het leed dat zich hier ooit voltrok: veel had de tand des tijds doorstaan.
Maar wat ontbrak waren de stemmen en gezichten van de vrouwen, mannen en kinderen die hier in grote onzekerheid wachtten op het verschrikkelijke lot dat hen te wachten stond. Het is hier waar ze moedwillig van hun identiteit werden beroofd. En waar ze op schepen werden geladen richting een onbekende wereld. Een wereld vol wreedheid, zou blijken.
Toch bleek op deze volgeladen schepen, waar elke centimeter economisch werd benut, ruimte voor iets van enorme immateriële waarde: de wilskracht van deze mensen om zich te verzetten tegen de onmenselijkheid waaraan zij onderworpen werden.
Of het nu ging om stil of luid verzet, het was er vanaf het begin, vanaf het moment dat zij werden weggerukt van alles wat zij kenden. Dat werd in Suriname voortgezet, door verzetsstrijders als Jolicoeur, Boni, Baron en vele anderen.
Maar er waren ook ontelbare uitingen van dagelijkse, persoonlijke weerstand. Zoals die van de moedige Afrikaanse vrouwen die op de schepen rijstkorrels in hun haren vlochten, om later te kunnen planten en dierbaren mee te voeden. Rijstkorrels die de dappere Ma Pansa en Ma Sapali opnieuw in hun haren verstopten toen ze zich uit hun gevangenschap wisten te bevrijden en hun toevlucht zochten diep in de bossen.
Het toont ons de dualiteit van deze pijnlijke geschiedenis: Enerzijds van brute ontmenselijking voor financieel gewin, anderzijds van enorme moed en veerkracht, waarvan we de erfenis zien in zovele verschijningsvormen. Aan de kust en in het binnenland, waar inheemsen hun tradities koesteren en voortzetten, hoe lastig dit ook is. En in de straten van Paramaribo, en in de rest van uw land, waar iedereen een eigen geschiedenis heeft, maar ook iedereen Surinamer is. Wan Pipel (één volk), zoals Dobru het zei in zijn krachtige, prachtige gedicht.
Met die veerkrachtige, inclusieve blik kijkt u hier in Suriname ook naar de toekomst. Naar de stappen die nodig zijn voor heling. De weg na de excuses, die we samen met u willen vormgeven. Want als er iets is dat we hebben geleerd, is het dat we elke stap daadwerkelijk samen moeten zetten. En dat we verder komen met zorgvuldigheid, dan met haast.
Met dit in gedachte voert een speciaal vertegenwoordiger uit Nederland gesprekken met maatschappelijke organisaties en de Surinaamse regering. Samen spreken wij over wat excuses voor mensen persoonlijk betekenen, over hoe het verleden doorwerkt in het heden, en hoe we gezamenlijk naar de toekomst kunnen kijken. Ook gaan de gesprekken over de middelen die beschikbaar worden gesteld voor maatschappelijke initiatieven.
Deze gesprekken zijn nog gaande. Zoals ik al zei, zorgvuldigheid is onze leidraad en ik denk dat het goed is dat we daar onze tijd voor nemen. Wat vaststaat is dat het een weg samen moet zijn. Een weg waarin niemand zich buitengesloten voelt, en die we samen plaveien.
Beste aanwezigen,
Eerder deze maand sprak ik met Judith en Ad de Kom, dochter en zoon van Anton de Kom. Dat was een buitengewoon indrukwekkend gesprek, en namens de regering bood ik excuses aan voor het leed dat hun vader en zijn gezin is aangedaan. Anton de Kom was een dapper man die streed voor rechtvaardigheid, gelijkheid en menswaardigheid.
Zijn hele leven heeft hij vrijheid met hoofdletters geschreven. Dat deed hij uit alle macht, tegen de klippen op. Want hij werd door de Nederlandse autoriteiten belemmerd, vervolgd, gevangengenomen en tenslotte op een schip naar Nederland gezet. Verbannen uit eigen land.
En ondanks dat alles, bleef hij strijden voor vrijheid. Hij heeft er zijn leven voor gegeven door tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederland het verzet in te gaan.
Zijn bekendheid in Nederland neemt ieder jaar toe. Want steeds meer Nederlanders lezen zijn boek ‘Wij slaven van Suriname’. Steeds meer Nederlanders lezen over het vreselijke onrecht dat hij zo raak beschrijft. En over zijn grote liefde voor zijn vaderland.
Dat is een verdienste waarvoor ik Anton de Kom zeer erkentelijk ben. En dat geldt ook voor de mensen die zijn fakkel overnamen in Suriname en Nederland. Want de veerkracht en het doorzettingsvermogen waarover ik sprak, zie ik ook terug in Nederland, waar Surinaamse Nederlanders jarenlang wijzen op het belang van erkenning, herdenking en dialoog.
Waar zij de naam Kwakoe tot een begrip maakten, dat staat voor de afwijzing van racisme en de viering van culturele diversiteit en vrijheid. En waar steeds meer Nederlanders beseffen hoe het slavernijverleden doorwerkt in het heden. In Nederland. In Suriname.
En zo geeft het monument waar wij staan ook richting aan de toekomst: We kunnen alleen samen verder als we erkennen waar we vandaan komen. We kunnen alleen een eerlijke en gelijkwaardige wereld voor onze kinderen achterlaten, als we de doorwerking van onze geschiedenis een halt toeroepen, en zo de ketenen van het verleden doorbreken.
Wan Pipel, zo laat u hier in Suriname zien.
Dat is mijn hoop ook voor toekomstige generaties:
Eén boom
zovele bladeren
één boom.
Dank u.