Geschiedenis

Een korte geschiedenis van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vanaf 1800.

1800-1850

Tot aan het eind van de 18e eeuw was er nauwelijks sprake van enige overheidsbemoeienis op het gebied van volksgezondheid en welzijn. De zorg voor zieken en armen werd overgelaten aan het particulier initiatief. De hygiënische omstandigheden waaronder een groot deel van de Nederlandse bevolking leefde waren slecht. Werklozen, weduwen, invaliden en ouderen werden beschouwd als armen, werden aan hun lot overgelaten en waren afhankelijk van de liefdadigheid van anderen. Tijdens de Bataafse Republiek (1795-1806) werd voor het eerst erkend dat volksgezondheid en armenzorg aandacht verdienden van de centrale regering. Beide werden vanaf 1801 ondergebracht bij het ministerie van Binnenlandse Zaken, en volksgezondheid werd opgenomen in de grondwet. Toch bleef de overheidsbemoeienis beperkt.

1850-1900

Als gevolg van de opkomende industrialisatie ontstonden in de 2e helft van de 19e eeuw sociale wantoestanden. Het ministerie van Binnenlandse Zaken kwam in 1854 met de Armenwet en in 1865 met een aantal wetten voor de beroepsuitoefening van artsen en apothekers en het Staatstoezicht op de Geneeskunde. De regering hoopte zo een einde te maken aan de epidemieën, die veel slachtoffers maakten en aan kwakzalverij, die in de sociale armoede veel voorkwam.

1900-1950

In 1918 ontstond het departement van Arbeid. De afdeling volksgezondheid en armenzorg van Binnenlandse Zaken werd gesplitst. Volksgezondheid was volgens de bestuurders een vorm van staatszorg die verwant was met de zorg voor arbeidsbelangen. In 1933 werd volksgezondheid toebedeeld aan het nieuwe departement Sociale Zaken en in 1951 bij het ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid. Binnenlandse Zaken behield de verantwoordelijkheid voor de armenzorg, tot de instelling van het ministerie van Maatschappelijk Werk in 1952. Tijdens de jaren dertig bleef de zorg voor zieken en armen vooral een zaak van particuliere organisaties. Deze liefdadigheid, vaak georganiseerd vanuit verzuilde levensbeschouwingen, bleef tot in de jaren zestig van de vorige eeuw een belangrijke rol spelen in de maatschappelijke zorg, welzijn en dienstverlening. Met de invoering van de Gezondheidswet (1956), de Ziekenfondswet (1964) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (1967) kwam de overheidsbemoeienis met de volksgezondheid op gang.

1950-1982

In de ontwikkeling en profilering van het ministerie van Maatschappelijk Werk en vanaf 1965 het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (CRM) heeft minister Marga Klompé een belangrijke rol gespeeld. Zij heeft zich met korte tussenpozen vanaf 1956 tot 1971 beziggehouden met het welzijnsbeleid en heeft zich onder meer sterk gemaakt voor de totstandkoming van de Algemene Bijstandswet (1965). Het toenemende belang van de volksgezondheid binnen de rijksoverheid werd duidelijk in 1971 bij de vorming van het nieuwe ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne (VoMil). Lodewijk Stuyt werd de eerste minister van volksgezondheid.

1982-2010

In 1982 werd het ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne opgeheven en het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (WVC) opgericht. De samenhang tussen gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening was een van de argumenten om tot een nieuw ministerie te komen. Maar ook dit ministerie bleef niet lang bestaan. In 1994 werden de verschillende beleidsterreinen opnieuw verdeeld en vormde de regering het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Voor het eerst in twaalf jaar kreeg volksgezondheid weer een minister: Els Borst. Welzijn en Sport werd een portefeuille voor staatssecretaris Erica Terpstra. In 1998, tijdens het tweede kabinet-Kok, bleef Els Borst minister en trad Margo Vliegenthart aan als staatssecretaris.

Zij werden in juli 2002 opgevolgd door minister Eduard Bomhoff en staatssecretaris Clémence Ross. Op 16 oktober 2002 trad minister Bomhoff af. Diezelfde dag bood premier Balkenende het ontslag aan van zijn kabinet. Minister De Geus (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) werd benoemd tot demissionair minister van VWS; Ross bleef aan als demissionair staatssecretaris.

Het tweede kabinet-Balkenende trad aan op 27 mei 2003. Hans Hoogervorst werd de nieuwe minister van VWS, Clémence Ross bleef zitten als staatssecretaris. Op 30 juni 2006 viel het kabinet-Balkenende II.

Na de val van Balkenende II kwam er een minderheidskabinet en rompkabinet. Balkenende III regeerde van 7 juli 2006 tot 22 februari 2007. VWS hield dezelfde bewindslieden.

Op 22 februari 2007 werd het 4e kabinet-Balkenende beëdigd. Voor het eerst waren er 3 bewindspersonen op VWS: een minister (Ab Klink) en een staatssecretaris (Jet Bussemaker) voor VWS én een minister voor Jeugd en Gezin (André Rouvoet). Rouvoet was een van de 2 programmaministers in het kabinet: bewindslieden die op het terrein van meerdere ministeries werkzaam zijn. Ze kregen budget en ambtenaren, maar die laatsten bleven wel op dezelfde plaats.

Balkenende IV viel op 20 februari 2010. Jet Bussemaker trad samen met andere PvdA bewindspersonen af. Ab Klink en André Rouvoet zaten tot 14 oktober 2010 in het demissionaire kabinet.

2010-heden

Op 14 oktober 2010 trad het kabinet-Rutte-Verhagen aan. VWS had als enig departement twee vrouwelijke bewindspersonen met Edith Schippers als minister en Marlies Veldhuijzen van Zanten als staatssecretaris. Het kabinet bood op 23 april 2012 zijn ontslag aan en bleef demissionair tot 5 november 2012.

Het kabinet-Rutte-Asscher werd beëdigd op 5 november 2012, met als minister van VWS Edith Schippers en als staatssecretaris Martin van Rijn. Het kabinet bood op 14 maart 2017 zijn ontslag aan in verband met de te houden periodieke Tweede Kamerverkiezingen.

De beëdiging van het kabinet-Rutte III was op 26 oktober 2017. Hugo de Jonge werd minister van VWS (en vice-premier), Bruno Bruins minister voor Medische Zorg en Sport en Paul Blokhuis staatssecretaris van VWS. Tijdens dit kabinet kreeg Nederland te maken met de coronacrisis. Bruno Bruins trad af op 19 maart 2020. Hij werd opgevolgd door Martin van Rijn (van 23 maart tot 9 juli 2020). Tamara van Ark volgde hem op en werd de 3e opeenvolgende minister voor Medische Zorg en Sport in dit kabinet. Zij bleef aan tot 3 september 2021. Haar taken werden toen overgenomen door Hugo de Jonge en Paul Blokhuis.

Op 15 januari 2021 bood minister-president Rutte aan de Koning het ontslag aan van alle ministers en staatssecretarissen. Het kabinet bleef demissionair tot 10 januari 2022.

Op die dag beëdigde de koning het kabinet-Rutte IV. Ernst Kuipers werd minister van VWS, Conny Helder minister van Langdurige Zorg en Sport en Maarten van Ooijen staatssecretaris van VWS. Op 7 juli 2023 bood premier Rutte de Koning het ontslag aan van het kabinet. De bewindslieden waren vanaf dat moment demissionair. Op 10 januari 2024 diende Ernst Kuipers zijn ontslag in. Op 2 februari 2024 werd Pia Dijkstra beëdigd als (demissionair) minister voor Medische Zorg. Sinds het vertrek van Kuipers was Conny Helder minister van VWS. 

Op 2 juli 2024 werd het kabinet-Schoof beëdigd. Fleur Agema werd minister van VWS, Vicky Maeijer staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg en Vincent Karremans staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport.