Nederland biedt nabestaanden Srebrenica excuses aan
“De gebeurtenissen van juli 1995 hebben geleid tot diep menselijk leed. Leed dat hier tot op de dag van vandaag voelbaar is. We kunnen dit leed niet van u wegnemen. Maar wat we wel kunnen doen is de geschiedenis recht in de ogen kijken.” Dat zei minister Kajsa Ollongren vandaag tijdens de Srebrenica-herdenking in Potočari.
Ze benoemde de diepe angst en onzekerheid van al die mensen die destijds wanhopig naar bescherming zochten. Ollongren sprak ook over de grote machteloosheid van de VN-soldaten van Dutchbat III die hen zo graag hadden willen beschermen.
“Dit is úw herinnering. Het is ónze herinnering. Een herinnering aan de vreselijke genocide, die niet mag verdwijnen in de geschiedenis. Want uw diepe verdriet en uw gemis, voor altijd aanwezig, ze zijn hier en nu. En wij delen die met u - elke 11e juli opnieuw”, aldus de minister. Dat gebeurt volgens haar in het confronterende besef dat meer dan 8.000 geliefde mensen hun leven en hun stem verloren.
Excuses
Ze benadrukte dat slechts een partij schuld heeft aan de genocide: het Bosnisch-Servische leger. Belangrijke verantwoordelijken zijn inmiddels berecht door het Joegoslavië-tribunaal in Den Haag.
“De internationale gemeenschap faalde in de bescherming van de mensen van Srebrenica. Als onderdeel van deze gemeenschap deelt de Nederlandse regering in de politieke verantwoordelijkheid voor de situatie, waarin dit falen kon gebeuren. Daarvoor bieden wij onze diepste excuses aan."
Gezamenlijke stem
Volgens de bewindsvrouw verbindt de herinnering aan juli 1995 Bosnië en Nederland voor altijd. “Samen maakten we de donkerste dagen van deze plek mee. En die ervaring heeft ons een gezamenlijke stem gegeven. Een stem die we moeten laten horen als elders in Europa een oorlog woedt, waar onschuldige mensen sterven - en wij blijven zeggen: nooit meer. Een stem die we moeten laten horen als ándere stemmen de genocide ontkennen - óf doelbewust polarisatie in onze samenlevingen aanwakkeren.
Deze plek leert ons waartoe dat kan leiden.”