Toespraak minister president Schoof bij kennis- en netwerksessie van E&Y
Dames en heren,
Een van de eerste mensen die zich deze zomer bij mij meldde met een uitnodiging om te komen spreken, was Jan Peter Balkenende.
En u weet net zo goed als ik: tegen zoveel enthousiasme is het moeilijk nee zeggen.
Maar eerlijk gezegd heb ik dat ook niet overwogen, want dit is natuurlijk een prachtige kans om met een grote groep vooraanstaande ondernemers en bestuurders in gesprek te gaan.
Daar kom ik graag vroeg mijn bed voor uit.
Dank dus, Jan Peter, voor de uitnodiging en dank aan u allemaal dat u vandaag de wekker ook wat eerder heeft gezet.
We zijn nu als kabinet bijna een half jaar onderweg en ik kan me voorstellen dat u de afgelopen maanden wel eens hoofdschuddend het nieuws hebt gevolgd.
Dat snap ik natuurlijk.
Ik knijp mezelf ook wel eens in de arm.
We zitten nu eenmaal in een bijzondere vorm van politieke samenwerking en dat gaat nog niet altijd even gladjes.
Dat kan iedereen zien.
Maar ik zeg daar wel meteen twee dingen bij.
Eén, ook voor dit kabinet geldt: ‘zonder wrijving geen glans’.
En twee, er wordt in de ministerraad en op alle departementen wel degelijk snoeihard gewerkt aan de grote veranderingen die in het Hoofdlijnenakkoord en het Regeerprogramma zijn vervat.
Want we moeten een paar grote onderwerpen nu eindelijk eens uit de knoop trekken.
Ik heb in de regeringsverklaring gezegd dat we bijvoorbeeld op thema’s als migratie en wonen van stilstand naar beweging moeten.
Dat is de opdracht waarmee we zijn begonnen en daarin ligt ook meteen mijn belangrijkste persoonlijke motivatie om ‘ja’ te zeggen tegen het premierschap.
Dat, en het feit dat ik een rotsvast geloof heb dat we in Nederland uiteindelijk elk probleem aankunnen.
Na zo’n veertig jaar in dienst van de publieke zaak durf ik daar wel op te vertrouwen.
Ik probeer zelf maar steeds over de waan van de dag heen te blijven kijken.
Zeker, er zijn in Nederland problemen op te lossen.
Ook in de economie – ook voor het bedrijfsleven.
Tegelijkertijd schieten we er niks mee op als we onszelf in de put praten.
En dat zou ook volkomen onterecht zijn.
Want we leven objectief gezien nog altijd in een prachtig en goed georganiseerd land, met een sterke economie, en met publieke voorzieningen waar ze in het grootste deel van de wereld alleen van kunnen dromen.
Het blijft verbazingwekkend hoe ons kleine stipje op de wereldkaart de 18e economie ter wereld is.
En wat mij de laatste maanden steeds opvalt als ik in het buitenland ben: zo wordt er ook naar ons gekeken.
We doen ertoe en Nederland staat er helemaal niet slecht op.
Als ik met grote buitenlandse bedrijven over ons land praat, zeker buiten Europa, dan gaat het eigenlijk nooit over het binnenlandse nieuws dat ons hier van dag tot dag bezighoudt.
Die zien gewoon een stabiel en welvarend land, een open en internationaal georiënteerde economie, met een wereldhaven, met ook verder uitstekende verbindingen, met relatief rustige arbeidsverhoudingen en met een goed en veilig woon-, en werkklimaat.
De grootste zorgen van mogelijke buitenlandse investeerders zijn waarschijnlijk ook grote zorgen voor velen van u.
Bijvoorbeeld de vraag of ons energienet de komende jaren de economie wel kan bijbenen.
Daar krijg ik in het buitenland veel vaker vragen over dan over de laatste tweet van deze of gene.
Ik hoor vandaag heel graag van u op welke manier wij als kabinet kunnen bijdragen aan een sterkere economie en daarmee aan een sterker land.
En ik hoor u meteen al roepen: vestigingsklimaat.
Minder regeldruk, een voorspelbaar investeringsklimaat, een stimulerend innovatiebeleid, handelsmissies – dat soort thema’s.
Dat zijn terechte en belangrijke aandachtspunten, ook voor het kabinet.
Niet voor niets is Reinette Klever voortdurend internationaal de hort op met Nederlandse bedrijven
En niet voor niets organiseerde Dirk Beljaarts afgelopen maandag een top met het bedrijfsleven over het ondernemersklimaat in ons land.
Misschien was u er wel bij.
Dat het onderwerp leeft, heb ik vorige week zelf aan den lijve ondervonden in een gesprek dat ik had met een aantal bestuurders van AEX-genoteerde bedrijven.
En ik kan me voorstellen dat er ook vandaag vragen over gaan komen.
Toch zou ik ons gesprek graag iets breder willen trekken door de blik wat meer naar buiten te richten.
Want wat ik net zei, over de internationale economische oriëntatie van ons land heeft ook een keerzijde.
Kort gezegd: internationale openheid maakt ook internationaal kwetsbaar en dat vraagt wat van ons.
Zeker nu de geopolitieke situatie ronduit verontrustend is.
Met de oorlog in Oekraïne en een agressief Rusland aan de oostgrens van Europa.
Met de enorme instabiliteit en alle brandhaarden in het Midden Oosten.
Met China als offensieve economische grootmacht.
En met binnenkort ook een nieuwe regering in Washington, die in het internationale handelsverkeer ongetwijfeld de eigen belangen meer voorop gaat stellen.
In deze geopolitieke context is Europa nog altijd onze beste economische troef.
Met als basis die enorme interne markt van 450 miljoen koopkrachtige consumenten, waar we een flink deel van onze welvaart aan te danken hebben.
Let wel, de Europese Unie is zeker niet perfect.
Maar waar zouden we zijn zonder deze samenwerking tussen gelijkgestemde landen, die grosso modo allemaal voor dezelfde maatschappelijke uitdagingen staan?
En wat is er, met een blik op de huidige wereldkaart, logischer dan dat de landen van de EU met elkaar werken aan een sterkere concurrentiepositie voor Europa als geheel?
In de kern is dat de essentie van zowel dat veelbesproken Draghi-rapport als van het programma van de nieuwe Europese Commissie.
In drie woorden: innovatie, innovatie, innovatie.
Als kabinet steunen we die lijn van harte, met dien verstande dat het volgens ons niet wenselijk is daar ook meteen gemeenschappelijke schulden voor aan te gaan.
De discussie daarover is in Brussel pas net begonnen.
Maar hoe dat de komende jaren in de praktijk ook uitwerkt, één ding is zeker.
Als het gaat over concurrentievermogen, over verdienmodellen voor de toekomst, dan gaat het al heel snel ook over klimaatmaatregelen en duurzaamheid.
Dat geldt voor Europa en dat geldt voor Nederland.
Die koppeling is in dit kabinet dan ook heel bewust gelegd, met de aanstelling van Sophie Hermans als minister van Klimaat en Groene Groei.
Dat is meer dan alleen een etiket.
Het zegt twee dingen.
Eén: er is een dwingende noodzaak ons aan te passen aan klimaatverandering – voor onze eigen veiligheid en voor de toekomst van volgende generaties.
En twee: door dat slim te doen, lossen we niet alleen problemen op, maar ontstaan ook economische kansen.
Bedrijven die nu investeren in duurzaamheid, plukken daar in de toekomst de vruchten van.
Nu hoor ik Jan Peter bijna denken: ‘Nou Dick, dat is niet bepaald een nieuwe gedachte.’
‘Misschien moet ik nog eens op de koffie komen met mijn Sustainable Growth Coalition.’
En dat klopt natuurlijk als een zwerende vinger: groene groei is geen nieuw concept.
Maar het is wel iets waar we met elkaar nog veel meer werk van kunnen en moeten maken.
Nu zijn er natuurlijk ook mensen die denken dat het wishful thinking is dat duurzaamheid en economie hand in hand kunnen gaan.
Tegen die mensen zou ik willen zeggen: kijk nou eens naar wat er al gebeurt.
Toch even een paar feiten en cijfers.
Het Internationaal Energie Agentschap heeft uitgerekend dat inmiddels dertig procent van de economische groei binnen de EU te danken is aan investeringen in klimaat en energie.
In Nederland is de economie sinds 1990 met meer dan tachtig procent gegroeid terwijl de uitstoot van CO2 in dezelfde periode met meer dan dertig procent is gedaald.
En de helft van de energie in ons land komt inmiddels uit hernieuwbare bronnen als zon en wind.
Er gebeurt op allerlei terreinen en binnen allerlei bedrijven ongelooflijk veel waar we trots op kunnen zijn.
Dat gaat om grote ontwikkelingen in de haven van Rotterdam, bijvoorbeeld rond waterstof en CO2-afvang.
Maar het gaat ook om wat daaronder zit, in de startups en scale ups die die bezig zijn met schone technologie van morgen.
Voor alle duidelijkheid, ik wil hiermee zeker niet beweren dat alle klimaatproblemen met een zakje duurzaamheids-toverstof van tafel kunnen worden gegoocheld.
Ik noemde al het grote probleem van de capaciteit van ons stroomnet.
En ook in de financiering en vergunningverlening zitten bijvoorbeeld nog genoeg bottle necks.
Maar tegelijkertijd geldt ook hier dat er geen reden is onszelf de put in te praten.
Wat we nodig hebben, is een overheid die drempels wegneemt en vernieuwing stimuleert, en bedrijven die investeren in verduurzaming.
Handen uit de mouwen.
En dat mag u beschouwen als een aanbod en een oproep tegelijkertijd.
Want bedrijven die innoveren en investeren vormen nu eenmaal het kloppend hart en de bloedsomloop van een gezonde economie.
Dames en heren, dan is er tot slot een laatste punt dat ik vandaag graag met u wil bespreken: economische veiligheid.
Meer specifiek de vraag hoe we ons kunnen wapenen tegen digitale aanvallen van buitenaf, gericht op het stelen van bedrijfsgeheimen of op beïnvloeding van onze hele manier van leven.
Ook hier is er een directe link naar geopolitieke ontwikkelingen.
Want vaak komen die aanvallen van ‘statelijke actoren’, zoals we dat dan noemen.
Van andere landen dus.
U weet, ik kom zelf uit de veiligheidshoek, dus voor mij is dit al veel langer een groot onderwerp.
En ik stel gelukkig vast dat we onze naïviteit op dit punt langzaam maar zeker aan het verliezen zijn.
Die ontwikkeling is een jaar of vijf geleden ingezet, toen we rond de invoering van 5G een discussie hadden over de veiligheid van Huawei-componenten voor ons mobiele dataverkeer, weet u nog?
Toch realiseerde ik me laatst dat die bewustwording nog lang niet snel genoeg gaat.
Dat was toen ik als een van mijn eerste besluiten als premier verordonneerde dat telefoons, iPads en andere online apparaten vanaf dan verboden waren in kabinetsvergaderingen.
Als u nu het Catshuis binnenkomt, staat daar een kast waar ze allemaal achter slot en grendel kunnen worden bewaard.
Dat deed in de media en in Den Haag nogal wat stof opwaaien, waar ik op mijn beurt en vanuit mijn verleden dan weer behoorlijk verbaasd over was.
Elk mobiel apparaat dat met het internet is verbonden, is ook een zender en ontvanger met een microfoon, en dus een instrument om gesprekken af te luisteren.
En reken maar dat Rusland, Noord-Korea en andere landen daar onbeschaamd gebruik van maken als ze de kans krijgen.
Ik heb over dit thema eerder deze week achter gesloten deuren al openhartig gesproken met de veiligheidsdiensten en de top-50 van het Nederlandse bedrijfsleven.
Als u daar toevallig bij was, dan val ik voor u een beetje in herhaling, maar ik wil dit belangrijke onderwerp ook in dit gezelschap graag op tafel leggen.
Niet alleen omdat digitale hacks en geavanceerde bedrijfsspionage een bedreiging zijn voor individuele bedrijven en onze economie als geheel.
Maar ook omdat er nog iets anders aan de hand is, namelijk dat economische veiligheid binnen bedrijven en onze staatsveiligheid steeds meer met elkaar verweven raken.
Grote internationale ondernemingen zijn in snel tempo ook onderdeel aan het worden, of zelfs al geworden, van geopolitieke ontwikkelingen.
Met als meest duidelijke en bekendste voorbeeld natuurlijk ASML.
En dat kan schuren, want algemeen belang en bedrijfsbelang zijn niet noodzakelijkerwijs hetzelfde.
Zo kon iedereen een paar weken geleden in de NRC lezen hoe een commissie in het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden van ASML inzage eist in de export van chipmachines naar China.
Dat is nogal wat.
Het is echt nog niet zo lang geleden dat je als internationaal opererend bedrijf vooral te maken had met mededingingsregels en duurzaamheidseisen.
Nu gaat het dus ook over het verplicht delen van bedrijfsgevoelige informatie.
Dat is een nieuwe realiteit waartoe we ons moeten verhouden.
En met ‘ons’ bedoel ik het bedrijfsleven, dat van de overheid terecht vraagt ervoor te waken dat bedrijfsgegevens veilig zijn.
Maar ik bedoel ook de overheid, die van bedrijven mag vragen alert te zijn en oog te hebben voor collectieve veiligheidsbelangen.
We moeten voorbereid zijn op het mogelijk en op het onmogelijke, weerbaar zeggen we dan tegenwoordig in Den Haag.
En het is volstrekt duidelijk dat weerbaarheid in bedrijven en weerbaarheid in de samenleving direct in elkaars verlengde liggen.
Dat gesprek moeten we hoe dan ook met elkaar gaan voeren.
En daarmee, dames en heren, heb ik bij wijze van aftrap wel even genoeg gezegd, geloof ik.
Ik zei aan het begin immers al dat ik me heb verheugd op dit gesprek vanaf het moment dat Jan Peter me een paar maanden geleden vroeg.
Maar een gesprek veronderstelt tweerichtingsverkeer, en daarom geef ik het woord via onze dagvoorzitter nu heel graag aan u.
Dank u wel.