Toespraak minister-president Mark Rutte bij de Nationale Herdenking 15 augustus 1945 bij het Indisch Monument in Den Haag
Majesteit, dames en heren,
Dit jaar vieren we dat we sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog 75 jaar leven in vrede en vrijheid. En vandaag, 15 augustus, is daarin een sleutelmoment. Want op deze dag in 1945 eindigde de Tweede Wereldoorlog ook in Nederlands-Indië, en daarmee in ons hele koninkrijk. 1 koninkrijk, maar met meer dan 1 verhaal.
Vandaag staat het verhaal centraal van de mensen die de oorlog in Nederlands-Indië hebben doorgemaakt. Een verhaal dat in Nederland niet altijd werd gehoord, zeker niet in de periode net na de bevrijding.
“Jullie hebben de oorlog niet meegemaakt’, hoorden ze vaak, hun mond gesnoerd.” Dat zei Marion Bloem, 11 jaar geleden op deze plek over de ervaringen van haar ouders die vanuit Indië in naoorlogs Nederland terechtkwamen. “Misschien was onze oorlog zo erg nog niet’, dachten onze ouders. ‘Soedah, laat maar.”
Het is helaas tekenend voor de ervaringen van veel Indische Nederlanders. En herkenbaar voor hun kinderen, de mensen uit de 2e generatie, mijn generatie.
Indië was altijd aanwezig in ons gezin. Thuis werd ik omringd door de herinneringen van mijn ouders, zussen en broers aan het leven in Indië, en later Indonesië. Mijn ouderlijk huis was vol geuren en smaken die hen aan die tijd deden denken. De nasi goreng op zaterdagavond, de zelfbereide Indische groenten.
Maar het zat ook in woorden: als je bij ons ‘medicijn’ bedoelde dan zei je ‘obat’, en het zonnescherm in ons huis noemden we ‘kree’. En nog steeds ontglippen me weleens Maleise woordjes, zoals ‘mataglap’ of ‘soebatten’, wat tot grote verwarring leidt omdat niemand nog weet wat het betekent.
Hoe dan ook, bij ons aan de keukentafel leek die andere wereld van Indië, met de mooie en minder mooie kanten, soms heel dichtbij. Bedrieglijk dichtbij, want uiteindelijk bleef ook veel onuitgesproken, weggestopt. Of om nogmaals met Marion Bloem te spreken: ‘Onze ouders zwegen en legden hun verleden in hutkoffers op zolder.’
Bij mij thuis ging de hutkoffer met herinneringen gelukkig geregeld open. Mijn vader zette mij op zijn knie en vertelde zijn verhalen. Voor een jonge jongen vaak spannend en leerzaam, maar je merkte ook dat je soms niet moest doorvragen. Dat er een donker hoekje bestond met herinneringen die mijn vader liever wilde ontwijken.
Niet verwonderlijk, want voor hem was de oorlog in Indië een gitzwart hoofdstuk. Hij werd onder de wapenen geroepen en daarna in krijgsgevangenschap genomen. Gescheiden van zijn 1e vrouw en 3 kinderen – mijn zussen en broer -, die in kamp Tjideng terechtkwamen.
Zijn vrouw overleefde het uiteindelijk niet. Zij stierf van uitputting op 20 juli 1945, ruim 2 maanden na de bevrijding van Nederland maar nog bijna een maand voor het einde van de oorlog in Indië. Toen mijn vader eindelijk uit het jappenkamp kwam, bezat hij enkel nog wat hij aan had.
Over wat mijn vader in gevangenschap had meegemaakt, vertelde hij slechts mondjesmaat. In 1983 kwam de speelfilm ‘Merry Christmas, Mr. Lawrence’ uit, waarin op een typische Hollywoodmanier het verhaal van krijgsgevangenen in Japanse kampen werd verteld. Natuurlijk met een sterrencast, en David Bowie in de hoofdrol.
Maar toen ik mijn vader vroeg om mee naar de film te gaan, wilde hij niet. Het leidde hem, denk ik, teveel naar het donkere hoekje dat hij juist probeerde te vermijden. In plaats daarvan vertelde mijn vader zijn verhaal op zijn eigen manier: behoedzaam, in flarden, soms zonder woorden. Voor mij indrukwekkender dan een Hollywoodfilm ooit zou kunnen zijn.
De verhalen van mijn vader behoren nu tot mijn bagage. Ik heb daar veel van geleerd. Zoals we inmiddels allemaal veel meer weten. Over de jappenkampen waar tienduizenden mannen, vrouwen en kinderen crepeerden. Over de vele buitenkampers die moesten overleven in vijandige en moeilijke omstandigheden. Over Chinezen in Indië die door de Japanners als vijanden werden gezien. Over Molukkers die door hun pro-Nederlandse houding vogelvrij waren.
En over Indonesiërs die in groten getale door het Japanse regime werden ingezet als dwangarbeiders. Het zijn verhalen over uitbuiting en gedwongen arbeid, in Indië en elders in bezet Zuidoost Azië en Japan. Over leed, verlies en opnieuw beginnen. Het verdriet over de mensen die het niet hebben overleefd.
Vandaag staan wij daar bij stil. Vandaag herdenken we de slachtoffers die vielen tijdens de Japanse bezetting van Nederlands-Indië. En dat doen we voor dit monument dat de vele verschrikkingen uit die periode een gezicht geeft.
Een monument dat ook zelf symbool staat voor hoe er lange tijd naar dit hoofdstuk van onze geschiedenis is gekeken. Want het kwam er tegen de stroom in, en pas ruim 40 jaar na het einde van de oorlog – ik kan me nog herinneren dat het in aanbouw was.
De realiteit was dat het lang onnodig en ongemakkelijk werd gevonden om apart aandacht te geven aan het oorlogsverhaal van Nederlands-Indië. Ook al zijn er rond 350.000 mensen uit Nederlands-Indië en Indonesië naar Nederland gekomen en is het vandaag de dag voor ruim 2 miljoen Nederlanders onderdeel van hun familiegeschiedenis.
Uiteindelijk is het Indisch Monument er toch gekomen, de herinneringen in brons gegoten en de bewustwording in steen gebeiteld.
En daarom is de jaarlijkse herdenking op deze plek zo belangrijk. Omdat het meer is dan terugkijken. Het is ook erkennen. Het erkennen, ieder jaar weer, van het leed van de burgers, militairen en verzetsstrijders uit alle bevolkingsgroepen die de Tweede Wereldoorlog in Indië doormaakten. Erkennen dat hun ervaringen, hun verhalen en hun trauma’s ertoe doen. Erkennen dat dit hoofdstuk van de Tweede Wereldoorlog onlosmakelijk onderdeel is van onze gezamenlijke geschiedenis.
Daarom zijn we hier vandaag, 75 jaar na de Japanse capitulatie. We geven de verhalen door. Van generatie op generatie. Ook de komende 75 jaar.
Dank u wel.