Toespraak G.J.M. Corstens 1e Congres Modernisering Wetboek van Strafvordering

Toespraak van dhr. G.J.M. Corstens, toenmalig president van de Hoge Raad der Nederlanden, op het 1e Congres Modernisering Wetboek van Strafvordering op 19 juni 2014 in Amersfoort.

Inleiding

“It is the spirit and not the form of law that keeps justice alive.”

zo zei de voormalige chief justice van het Amerikaanse hooggerechtshof Earl Warren.

Dat wil niet zeggen dat de vorm van het recht onbelangrijk is. Het wil zeggen dat de geest waarin daarmee wordt gewerkt belangrijker is.

Het is die geest waarop degenen die in welk opzicht dan ook aan het roer staan invloed hebben. Zij moeten het goede voorbeeld geven.

Dat is vele malen effectiever dan welke vorm van controle en toezicht ook. Liever dan een Droste-effect waarin de ene controleur de andere controleert en daarop weer iemand toezicht houdt die onder controle staat van een ander, zie ik investeringen in mensen. Investeringen die het ze mogelijk maakt – ja, gemakkelijk maakt – om het goede voorbeeld te geven. Dat betekent: tijd bieden voor opleiding, stimuleren van eigen initiatief en waardering geven aan kwaliteit.

Complimenten

Voordat ik ook maar iets anders zeg, wil ik mijn complimenten maken aan het ministerie. Die complimenten zien in eerste plaats op de enorme hoeveelheid werk die daar is verzet. De inleidende notitie en de vele en omvangrijke discussiestukken getuigen daarvan. In de tweede plaats gelden die complimenten de gekozen werkwijze, waarin wordt geprobeerd, ook door dit congres, zoveel mogelijk zinvolle inbreng te vergaren. Dat kan de kwaliteit alleen maar verhogen.

Zin moderniseringsoperatie

Telde het wetboek bij zijn inwerkingtreding in 1926 592 artikelen, nu kom ik tot 970 artikelen.

Daar komt bij dat alle uitbreidingen, invoegingen en wijzigingen die het wetboek sinds 1926 heeft ondergaan, hebben geleid tot een wetboek dat niet zo overzichtelijk is als het zou moeten zijn. Het lijkt een beetje op een fietsband met twintig plakkers. Zo’n band wordt zwaar en rijdt niet lekker; het hobbelt erover.

Een wetboek als een kasseienstrook: dat leidt te gemakkelijk tot valpartijen.

Tijd voor educatie

Beoogd wordt het wetboek overzichtelijker te maken en daarmee beter te hanteren voor de praktijk. Dat begint met de ordening en de tekst van de wet, maar daar eindigt het niet mee.

Een heel belangrijke voorwaarde om die doelstelling te bereiken is dat voldoende wordt geïnvesteerd in het vertrouwd maken van de praktijk met de door te voeren wijzigingen. Ik denk bijvoorbeeld aan het opleiden van de politie. Maar net zo belangrijk zijn de strafrechters en officieren van justitie en hun ondersteuning. Al deze mensen zitten heel krap in hun tijd. Dat geldt ook voor advocaten in het strafrecht; voor hen is het ‘vet ook van de soep’, om eens een aan het Belgisch wielercommentaar ontleende metafoor te gebruiken.

Ik hamer op dit punt omdat mooie wetten op zichzelf niets betekenen. The Evil Empire, zoals raadsheer Scalia eens zei over de voormalige USSR, heeft een geweldige grondwet, maar het zijn niets meer dan: ‘words on paper’, woorden op papier. Wat ervan terecht komt in de praktijk: daar gaat het om!

Politiemensen, OM, rechters, hun ondersteuning en advocaten: om deze mensen draait het. Van hen vragen we de kwaliteit van de strafrechtspleging in de praktijk te dragen. Dan moeten we hen ook in staat stellen die kwaliteit te leveren.

Na deze hartenkreet en mijn steunbetuiging aan de moderniseringsoperatie, wil ik graag nog twee ballen opgooien.

U ziet, ik stap van de wielermetaforen over op de ballen, zo is er voor elk wat wils.

Ik gooi een tennisbal op over codificatie van rechtspraak: daarmee wil ik de zin van het heen en weer gaan van informatie benadrukken. En welja, ik sluit af met het ingooien van een voetbal over vormfouten. Daar wordt immers al jaren flink om gestreden, maar attendeer ik graag op de recent beschikbaar gekomen nieuwe doellijntechnologie.

Codificatie van rechtspraak

Bij een wetgevingsoperatie zoals die vandaag besproken wordt, kan de neiging ontstaan om op allerlei gebied ontwikkelingen in de rechtspraak te codificeren. Dat staat in tegenstelling tot een tendens het eigenlijke rechtsplegingsrecht in verregaande mate aan de rechter over te laten.

Ontwikkelingen in de rechtspraak hebben nogal eens de neiging door te gaan. De ene casus volgt de andere op, roept vragen op die nog niet onder ogen waren gezien en vraagt om het bewandelen van nieuwe weggetjes en wegen. Een wetsbepaling kan zo de stam vormen waaruit vele loten opschieten. Dat was ooit een doorn in het oog van Napoleon die uitriep ‘mon code est perdu!’ toen hij de eerste rechtsgeleerde commentaren op zijn Code Civil zag.

De tijden zijn veranderd. De heer Opstelten zie ik zich nog niet opwinden als Napoleon bij de gedachte aan rechtsontwikkeling die buiten zijn ministerie haar beslag krijgt.

Niet te snel codificeren dus, om ruimte laten voor verdere jurisprudentiële ontwikkeling, zou ik zeggen.

Ik durf dat ook met meer overtuiging te bepleiten, omdat het voordeel van codificatie – het bieden van duidelijkheid – minder gewicht in de schaal is gaan leggen door het de laatste vijftien jaar opgekomen fenomeen van de zogenaamde overzichtsarresten. Die arresten van de Hoge Raad brengen, toegesneden op de behoeften van de praktijk, de rechtspraak in kaart en bieden houvast, zonder dat aan flexibiliteit voor nadere rechtsontwikkeling wordt ingeboet. De Hoge Raad wees zulke arresten over onder meer betekening, beklag tegen beslag en over de aan vormverzuimen te verbinden gevolgen.

In het debat over de keuze hoe de praktijk het beste bediend kan worden moet ook de mogelijkheid van een overzichtsarrest worden betrokken. Natuurlijk kan alleen de Hoge Raad besluiten tot het wijzen van een dergelijk arrest, maar waarom zou hij ongevoelig zijn voor suggesties daartoe van anderen?

Omgekeerd hoopt de Hoge Raad dat het ook zo werkt. Natuurlijk kan alleen de wetgever beslissen of hij een bepaald punt ter hand neemt.

Maar toch hopen we op een aandachtig luisterend oor als de Hoge Raad kenbaar maakt tegen welke problemen of onvolkomenheden in de wetgeving hij is aangelopen, zoals – nu nog heel terughoudend –bijvoorbeeld in het laatste jaarverslag van de Hoge Raad is gebeurd.

Elkaar informeren betekent niet dat de verantwoordelijkheid verplaatst. Handelen op basis van de verkregen informatie doet geen afbreuk aan ieders onafhankelijkheid.

Controle en redres vormfouten

Sprekend over het onafhankelijk functioneren van de staatsmachten is de stap naar mijn laatste onderwerp snel gezet. Gaat het bij codificatie om de verhouding tussen de wetgevende en de rechterlijke macht, bij het thema vormfouten staat de verhouding tussen de uitvoerende en de rechterlijke macht centraal.

In de inleidende notitie las ik gelukkig dat een belangrijke rol speelt de vraag ‘of een bijstelling gewenst is van de regelingen betreffende vormfouten’. (p.4) De prangende aanleiding voor die vraag is in de inleidende notitie goed verwoord, te weten dat alternatieve afdoeningswijzen zo’n vlucht hebben genomen dat meer dan 50% van de rechtbankzaken en kantonstrafzaken buiten de rechter om wordt afgedaan. In al die zaken vindt geen stelselmatige, maar slechts incidentele (te weten als de zaak toch aan de rechter wordt voorgelegd) controle plaats op de naleving van vormvoorschriften door een rechter. Daarbij kunnen minstens twee vragen worden gesteld. In de eerste plaats: bewegen we ons aldus niet veel af van een strafrechtspleging die de oplegging van in elk geval zware sancties in handen van de rechter stelt? Zijn we hier niet te veel doorgeschoten, zeker als we kijken naar zaken waarin sprake is van indrukwekkende sancties. En in de tweede plaats: wat doen we om te waarborgen dat bij strafoplegging buiten de rechter om de ter bescherming van de burger en de integriteit van de strafrechtspleging geldende beginselen en gestelde regels worden gerespecteerd?

Er zou tussen die twee vragen wel eens enig verband kunnen bestaan. De wetgever zal in zijn streven naar efficiënte en effectieve rechtshandhaving soms procedures met automatische controle door de rechter willen vermijden. Dat is immers duur en tijdrovend. Natuurlijk moet de berechting van lichte vergrijpen, waar geringe sancties op het spel staan niet topzwaar worden, maar aan de andere kant moeten we voorkomen dat rechtspraak verwordt tot een mooie zondagse jas die men door de week niet draagt. Ik denk bijvoorbeeld aan de verhouding in de VS tussen zaken die via 'plea bargaining' worden afgedaan en zaken waarin een jury trial plaatsvindt. Ik meen dat zware zaken de rechter dienen te passeren en dat alleen lichte zaken waarin ook overigens niet te veel aan de hand is, buiten de rechter om kunnen worden afgedaan. (Zie nader: G. Corstens en R. Kuiper, De toegang tot de rechter in een moderne rechtsstaat. IJkpunten voor een concrete vormgeving, in: Justitiële verkenningen WODC, Toegankelijkheid van het recht, Boom Lemma Uitgevers 2014.)

Ook wordt in de inleidende notitie onderkend dat het de strafrechter – in de zaken die hij nog wel onder ogen krijgt – soms ontbreekt aan adequate middelen om te reageren op vormfouten. (p.12)

Mij lijkt de gedachte uit de inleidende notitie uitstekend om na te denken over alternatieve vormen van controle en toezicht en over het openen van een alternatieve mogelijkheid tot redres van rechtsschendingen die het resultaat zijn van een vormverzuim. In dit verband wijs ik ook op het arrest van de hoge raad van 19 februari 2013 dat een impliciete uitnodiging bevat nader onderzoek te doen naar structureel voorkomende vormfouten. Ik zag nog geen discussienota van het ministerie over dit onderwerp, maar het ministerie valt in dit opzicht met zijn neus in de boter, want over twee weken, op 2 juli, verdedigt mr. Kuiper aan de Radboud Universiteit te Nijmegen, zijn proefschrift, getiteld – u raadt het al – Vormfouten. Ik heb al kennis mogen nemen van dat verhelderende boek waarin de taak van de strafrechter bij het controleren en reageren op vormfouten is geanalyseerd op een manier die ook heel goed een taakverdeling mogelijk maakt met anderen die verantwoordelijkheid dragen voor het voorkomen en redresseren van vormfouten.

Dat boek zal ook bijdragen aan het verhelpen van het misverstand dat kennelijk bij sommige advocaten heeft postgevat, dat de strafrechter ‘niets meer controleert en nergens meer rechtsgevolgen aan verbindt’.

Vandaag, zo is mijn verwachting, zal de nadruk echter op andere onderdelen van de moderniseringsoperatie liggen. Die zijn immers veel gedetailleerder uitgewerkt in de voorbereidende discussiestukken.

Ik wens u een uiterst vruchtbaar en inspirerend congres.