DBFM(O) in perspectief
“Het contract werkt echt! Dus laten we vooral samen kijken wat DBFM(O) ons brengt.”
In 1999 introduceerde het ministerie van Financiën DBFM(O) in Nederland. De ministeries van Binnenlandse zaken en Infrastructuur en Milieu passen deze contractvorm toe. Bij lopende gebouwenprojecten zijn de concerndienstverleners en het Rijksvastgoedbedrijf verantwoordelijk. Voor infraprojecten is dat Rijkswaterstaat. Hoe heeft DBFM(O) zich de afgelopen decennia ontwikkeld? En wat zijn de belangrijkste lessen? Harry Wisse van Koninklijke Bouwend Nederland en Daphne Broerse van advocatenkantoor Norton Rose Fulbright blikken terug.
Wat hebben jullie geleerd van DBFM(O)?
Harry: “De lessen zitten vooral in de levenscyclusbenadering van deze contractvorm. Dat je kijkt naar een periode van 30 jaar, waarin ontwerp, bouw, beheer en 30 jaar onderhoud mee spelen. Daarin komt het eigenaarschap van een consortium naar voren. En daardoor ziet een opdrachtnemer het ook echt als zijn proces. Met vaak grote inzet en veel efficiencyvoordelen.”
Daphne: “We moeten het niet moeilijker maken dan het is. Sommige contracten zijn zo groot dat ik me afvraag: zijn al die bepalingen nodig? Wat mij betreft moeten we zaken vergemakkelijken en een stap terug doen. Met minder juridisch sleutelwerk. Verder ben ik alleen maar positief over DBFM(O), want de contractvorm werkt in de operationele fase heel goed. De hele integraliteit was bedoeld om in de operationele fase te ontzorgen. En dat is ook echt gelukt! In elke bouwfase gebeurt wel eens iets. En dan moet je daar samen over praten en samen naar oplossingen kijken. Met het projectbelang voorop. Dan kom je een heel eind. Mijn ervaring is dat als projectteams begrip voor elkaar hebben en écht naar elkaar luisteren, het project floreert en de uitvoering prima verloopt. En het was ook niet de bedoeling dat we met DBFM(O) alle bouwproblemen zouden oplossen. Het blijft tenslotte mensenwerk.”
Waar kunnen andere contractvormen van leren?
Daphne: “Dat mensen echt in staat zijn om innovatie uit de markt te halen zonder daar al te restrictief in te zijn. Door in je contract juist ruimte aan de markt te bieden en te vragen: help ons met ontwerpideeën en met stakeholdersmanagement. Én met de gedachte: wat kan beter en sneller? Daar is DBFM(O) nog steeds de ideale contractvorm voor. DBFM(O) wordt met name de laatste tijd verkeerd begrepen. Dat het ingewikkeld zou zijn, minder handzaam en dat de risico’s te veel bij de markt liggen. Terwijl: met de contractvorm op zich is niets mis. Ik ben zelf een heel groot voorstander van DBFM(O). Natuurlijk kan niemand voorzien wat er in 20-30 jaar gebeurt. Maar een contract biedt wel handvatten hoe je met elkaar om kunt gaan als er iets verandert. Waar partijen elkaar moeten vinden is: wanneer houd ik strikt vast aan de uitleg van het contract en wanneer is er ruimte om met elkaar in overleg te treden? Dat moet je af en toe middelen met elkaar. Als je strikt wil vasthouden aan het contract, dan red je het niet. Daar komen de negatieve verhalen vandaan. We moeten de druk die bij opdrachtnemers is neergelegd ook in redelijkheid beperken: de risico’s moeten bij de partij liggen die deze het best kan beheersen, en dat is niet altijd de opdrachtnemer. En daar is de Marktvisie een belangrijk middel bij. Die mag wat mij betreft versleuteld worden in de basis van het DBFM(O)-contract.”
Welk project is je het meest bijgebleven en waarom?
Harry: MaVa Vaanplein heeft heel veel schrik in de markt teweeggebracht. De gedachte dat de markt zich kan onderscheiden op meer dan alleen de prijs is goed. Maar in het mantra van ‘De markt tenzij…’ zijn we doorgeschoten. Maar veel marktpartijen vinden met mij: dat ligt niet aan de contractvorm, maar zit in basiszaken die met samenwerking te maken hebben. Het gaat toch altijd weer om de menselijke component: hoe kom je er samen uit? En om positief af te sluiten: Het eerste DBFM(O)-contract van de N31 was dan weer het schoolvoorbeeld. Alles is daar binnen tijd, budget, wensen en eisen uitgevoerd.”
Welke recente ontwikkelingen zien jullie?
Daphne:” Er zijn veel wijzigingendiscussies in de lopende projecten door nieuwe omstandigheden. Dan moet je het contract weer tegen het licht houden. Het is de nieuwe trend dat partijen daar open over zijn en de discussie ook aangaan. Verder is de pijplijn van DBFM(O)-projecten nu leeg. Dat is heel jammer, want we stonden als Nederland in de wereld flink vooraan als het om DBFM(O)-kennis gaat. De enige manier om dat te behouden is de pijplijn weer vullen. Bijvoorbeeld met projecten voor onze hoogwaterbescherming.”
Harry: “’DBFM(O) is dood’ wordt geroepen. En de huiver zit aan twee kanten. Zo heeft een van de grote bouwbedrijven aangegeven dat ze geen omvangrijke en risicovolle projecten meer in portefeuille willen nemen. Dat is veelzeggend. En ook begrijpelijk, als zo’n megaproject je bedrijfsresultaat onderuit haalt. Elk DBFM(O)-contract, zeker in de infra, vindt buiten met een groot ruimtebeslag en veel risico’s plaats. Dat is niet altijd te overzien. En waar leg je dan de risico’s neer? Onder andere daarover zijn we nu in gesprek met RWS. Daar moeten we samen naar kijken. En dat gebeurt dus ook al. Het marktvisietraject leidt zeker tot een cultuuromslag in de hele sector.”
Welke invloed heeft de COVID-19 crisis?
Daphne: “Dat heeft enorme impact en heeft geleid tot vertragingen. Bijvoorbeeld omdat je als teams niet meer echt samen kan werken en dat alle veiligheidseisen zijn aangescherpt. Wel vind ik dat de overheid daar goed op geacteerd heeft door in een vroeg stadium met een handreiking te komen hoe deze problemen in redelijkheid met elkaar konden worden opgelost. Daar werd ik heel enthousiast van!”
Harry: “Dat klopt! In het hele veld van publieke opdrachtgevers zag je bij de eerste lockdown al een enorme bereidheid om met de markt mee te denken. Zo van: jongens we staan samen voor een probleem. We zorgen dat we er ook samen uitkomen. En dat heeft de samenwerking op veel contracten een positieve impuls gegeven. Bij de eerste lockdown gingen opeens alle kantoren dicht. Maar daar waren ook allerlei aannemers bezig met onderhoudswerkzaamheden. En die konden niet meer naar binnen. En dat terwijl er juist toen kansen lagen voor dat werk. Toen heeft het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) daar heel snel op geacteerd. En dat zien we op alle fronten: er is heel veel gedeeld gevoel en bereidheid om samen tot een oplossing te komen.”
Hoe zien jullie DBFM(O) de komende tien jaar in de bouwwereld?
Harry: “De beleving kan zijn dat DBFM(O) dood is, maar deze staat juist op een punt van herijking en is zeker niet van de agenda verdwenen. In gesprekken met publieke opdrachtgevers merk ik dat ze zich herbezinnen over de vraag welke risico’s je bij de markt mag leggen en welke niet. En wat daarin redelijk is. De aannemers zeggen: we doen het niet meer. En je wilt als overheid niet dat je werk naar de markt brengt terwijl er geen inschrijvers meer zijn. Mijn optiek: we moeten wel bewegen met elkaar want anders lopen we vast. En daar praten we aan alle tafels over. Dat zie ik als positieve ontwikkeling. De heroverweging van DBFM(O) past daar goed in. Binnen de Taskforce Infra verkennen we nu de tweefasen-aanpak, waarbij je op andere criteria dan primair prijs gunt en met de geselecteerde partij in de tweede fase de prijs vaststelt. We verkennen nu of dat werkt.”
Daphne: “Ik zie vooral potentie in grote hernieuwbare energieprojecten. Projecten als wind op zee, zonneparken, zon op zee en biomassa. Veel projecten met waste to energy, groene stroom en afval. Daarom mijn oproep aan de Staat, en bijvoorbeeld ook ministeries die nog niet met DBFM(O) bekend zijn, zoals Economische Zaken en Klimaat: er is genoeg te doen: pak de handschoen op en ga met dit contract weer echt aan de slag!”
Welke rol kan private financiering van overheidsprojecten spelen?
Daphne: “DBFM(O) gaat niet zonder de F. Zelf vind ik de verbinding voor langere tijd vooral interessant. En het samen optrekken in verantwoordelijkheid en financieel. Dat vind ik een mooi gegeven. Juist door de lange termijn komen zaken als innovatie en anders denken veel meer naar voren. Doe je daar niets mee dan is je hele investering weg.”
Harry: “De F-component betekent dat private partijen tegen hogere tarieven op de kapitaalmarkt moeten lenen. En dat heeft een prijsopdrijvend effect. Banken kijken naar andere zekerheden, omdat ze geen onderpand hebben. En ze identificeren zich niet met een project, voelen geen eigenaarschap. Daar valt nog wat te winnen. Maar een groot voordeel is dat de aannemer continu moet nadenken over efficiency.”
In navolging van RWS laat RVB samen met Koninklijke Bouwend Nederland de Erasmus Universiteit de werking van DBFM(O) onderzoeken. Wat is het doel?
Harry: “Doel is te onderzoeken wat de ervaringen zijn met DBFM(O)-contracten bij RVB in de bouwpraktijk van de afgelopen 15 jaar. Zijn onze verwachtingen uitgekomen en wat zijn de lessen en adviezen voor de toekomst? We brengen de ervaringen van direct betrokkenen in kaart en halen via hen feitelijke informatie op over prestaties van RVB-projecten. Zo ontstaat een eerste kwalitatief empirisch beeld van de effecten van DBFM(O). Hiermee leveren we een bijdrage aan het debat over de toekomst van DBFM(O) bij realisatie en beheer van gebouwenprojecten in ons land. In het onderzoek staan 9 kernpunten centraal: tijd, kwaliteit, financiën, innovatie, beschikbaarheid, flexibiliteit, samenwerking, risico’s en de rol van banken. Specifieke aandacht gaat uit naar 13 projecten die zich in de beheerfase bevinden (M en O).”
Wat moet het onderzoek opleveren?
Harry: “In de RVB-projecten zit een extra bijzonderheid: de gebruiker is niet anoniem zoals bij RWS. Gebruikers van RVB zijn ministeries, Defensie of de Belastingdienst. Die spelen een actieve rol in een project. Op die gebruikerscomponent leggen we daarom een accent. Verder hebben we in de sector ongelofelijk veel kennis en ervaring opgebouwd met technisch vernuft en innovatieve oplossingen. Ook voor de arbeidsmarkt zou het een gemiste kans zijn om die expertise met het badwater weg te gooien. Aan de hele levenscyclusbenadering hechten we als markt veel waarde. Daar geloven we in en dat zien we in de projecten terug. Dus: laten we de contractvorm goed tegen het licht houden. Waar kunnen we deze simplificeren en waar brengen we zaken weer in evenwicht? Als dat ons lukt verwacht ik mooie perspectieven met DBFM(O). Juist ook om onze gezamenlijke duurzaamheidsdoelstellingen te behalen!”
Daphne: “Het contract werkt echt! Dus laten we vooral samen kijken wat DBFM(O) ons kan brengen. En laten we de kennis waar Nederland zo groot in is behouden en inzetten op nieuwe gebieden.”