Gemeentenieuws van SZW

Bericht aan Burgemeester en Wethouders en andere belangstellenden. De staatssecretaris vraagt, mede namens de minister, uw aandacht voor de onderstaande berichten van het ministerie van SZW.

1. Wetsvoorstel Breed offensief naar de Tweede Kamer

Met mijn brief van 7 september 2018 aan de Tweede Kamer heb ik na consultatie van alle betrokken partijen een breed offensief aangekondigd om mensen met een arbeidsbeperking duurzaam aan het werk te helpen. Met mijn brief van 20 november 2018 heb ik voorstellen hiervoor gedaan, die in samenspraak met experts van alle betrokken partijen tot stand zijn gekomen. Deze voorstellen zijn vervolgens verder uitgewerkt. Op 23 mei 2019 (en nadien op 13 februari 2020, zie hieronder) heb ik de Kamer over de stand van zaken van de voorstellen geïnformeerd.

Het breed offensief is een brede agenda met maatregelen die beogen om:

  1. het simpeler te maken voor werkgevers om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen;
  2. meer waarborgen te bieden voor ondersteuning op maat voor mensen met een arbeidsbeperking;
  3. werk voor mensen aantrekkelijker te maken door werk meer lonend te maken en doordat drempels worden weggenomen;
  4. ervoor te zorgen werkgevers en werknemers elkaar makkelijker kunnen vinden.

Voor een aantal van de maatregelen is wijziging van de Participatiewet nodig. Het wetsvoorstel dat dit regelt is op 13 februari 2020 met een begeleidende brief naar de Tweede Kamer gestuurd. Het wetsvoorstel regelt het volgende:

  1. vereenvoudiging van het instrument loonkostensubsidie;
  2. expliciete aanvraagmogelijkheid voor ondersteuning op maat en harmonisering van het aanbod van ondersteunende instrumenten dat beschikbaar is;
  3. wegnemen van administratieve knelpunten rond de no-riskpolis/ziekmelding bij loonkostensubsidie;
  4. gedeeltelijke vrijlating van arbeidsinkomsten voor mensen die werken met loonkostensubsidie en aanvullende bijstand nodig hebben;
  5. een uitzondering op de vierwekenzoektermijn voor een specifieke groep jongeren met beperkingen.

Op 3 maart 2020 heb ik in aanvulling hierop nog een nota van wijziging naar de Kamer gestuurd waarmee ik een aantal verbeteringen voorstel in het instrument individuele studietoeslag in de Participatiewet om de regeling doeltreffender en doelmatiger te maken. Ik heb dit voornemen in het Gemeentenieuws van SZW 2019-5 eerder toegelicht.

Op 11 juni jl. heb ik de nota naar aanleiding van het verslag naar de Tweede Kamer gestuurd. De Tweede Kamer heeft inmiddels besloten dat de behandeling van het wetsvoorstel na de zomer plaatsvindt. Het streven is dat het wetsvoorstel na parlementaire goedkeuring op 1 juli 2021 wordt ingevoerd.

2. Stand van zaken Breed Offensief: de vereenvoudigde Wet banenafspraak

Hierbij informeer ik u over de stand van zaken van de vereenvoudiging van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten (Wet banenafspraak). Zoals ik al in een eerder bericht in het Gemeentenieuws schreef, ben ik vanaf het najaar 2018 gestart met het Breed Offensief om de arbeidsmarktkansen voor mensen met een arbeidsbeperking te vergroten. Onderdeel van het Breed Offensief is de vereenvoudiging van de Wet banenafspraak. Met mijn brief van 4 juli 2019 (Kamerstukken II, 34352, nr. 168) heb ik de Kamers geïnformeerd over mijn voorstel voor de vereenvoudiging. Met betrokken stakeholders heb ik ook hierna contact gehouden over de nadere uitwerking. Het wetsvoorstel voor de vereenvoudigde Wet banenafspraak heb ik op 21 februari 2020 voor internetconsultatie uitgezet.

De aanleiding voor de vereenvoudiging van de Wet banenafspraak waren signalen uit de uitvoeringspraktijk van werkgevers en uitvoering waaruit bleek dat de oorspronkelijke Wet banenafspraak op onderdelen erg ingewikkeld was. Een van de belemmeringen die tijdens de banenafspraak altijd speelde was de vraag bij welke sector, overheid of markt, een baan precies meetelde. Een geactiveerde quotumregeling maakt dit effect nog sterker: niet alleen bij welke sector, maar zelfs bij welke specifieke werkgever een baan meetelt werd relevant. Bovendien kregen werkgevers te maken met een ingewikkelde en administratief zware inleenadministratie.  De vereenvoudiging van de Wet banenafspraak is dus nodig, omdat de huidige wet administratief ingewikkeld is en het realiseren van banen in de weg staat. Ook ontmoedigt de huidige regelgeving samenwerking tussen werkgevers. De twee afzonderlijke afspraken voor markt en overheid zijn een belangrijke oorzaak voor de complexiteit. Daarom is de belangrijkste wijziging dat er niet langer sprake is van twee afspraken, maar nog maar van één landelijke afspraak. Belangrijke uitgangspunten zijn verder de volgende. Het Sociaal Akkoord met de afspraak over de 125.000 banen blijft in stand. De goede onderdelen van de wet blijven behouden: eerst een periode van de vrijwillige banenafspraak en een verplichte quotumregeling als stok achter de deur. Er komen geen nieuwe systemen, er wordt aangesloten bij bestaande instrumenten: de bonus via het loonkostenvoordeel banenafspraak en de heffing via het AOF. De wet stimuleert samenwerken van werkgevers en werkgevers die meer presteren dan ze moeten, worden tijdens de quotumregeling financieel beloond. Veel blijft in de wet ongewijzigd.

Het is de bedoeling om het wetsvoorstel voor de vereenvoudigde Wet banenafspraak eind 2020 naar de Tweede Kamer toe te sturen. Vanwege de coronamaatregelen ondervindt dit wetsvoorstel op onderdelen vertraging. Het wordt de komende maanden duidelijk of aanbieding eind 2020 mogelijk blijft.

3. Registratieduur doelgroepregister banenafspraak verlengd en uitschrijving onder voorwaarden mogelijk

Verlenging registratieduur doelgroepregister banenafspraak

Vanaf 1 januari 2020 is de wijziging van het Besluit SUWI (Staatsblad 2019, nr. 488) in werking getreden die regelt dat mensen in het doelgroepregister opgenomen blijven tot - in principe - hun AOW-gerechtigde leeftijd, waardoor de banen waarin deze mensen werken tot die datum blijven meetellen. Het Besluit SUWI regelt nu ook dat de mensen in het doelgroepregister zich kunnen uitschrijven. Werknemers kunnen in bepaalde gevallen de registratie in het doelgroepregister als stigmatiserend ervaren en om die reden niet meer in het doelgroepregister willen staan. Werkgevers zijn ook belanghebbend; er zijn voor werkgevers immers (financiële) consequenties verbonden aan de opname in het doelgroepregister. Bij het opstellen van de wijziging van het Besluit SUWI heb ik een balans aangebracht tussen de verschillende belangen van werknemer, werkgever en uitvoering. Dit heeft geleid tot de volgende werkwijze.


Criterium voor de vrijwillige uitschrijving

Het criterium voor de vrijwillige uitschrijving is dat mensen niet langer voldoen aan de doelgroepcriteria. UWV beoordeelt of mensen niet langer aan de doelgroepcriteria voldoen. De beoordeling gebeurt zo simpel mogelijk, op basis van bestaande informatie. Dus er is geen nieuwe doelgroep (ABA)-beoordeling door UWV nodig en gemeenten hoeven geen nieuwe loonwaardemeting uit te voeren. In een aantal gevallen heeft UWV voor de uitschrijfbeoordeling informatie van gemeente nodig.
 

Proces voor uitschrijving en beoordeling

Werknemers verzoeken UWV digitaal om uitschrijving uit het doelgroepregister banenafspraak. UWV beoordeelt het uitschrijfverzoek. Als UWV informatie van gemeenten nodig heeft, zal het UWV aangeven wélke informatie het nodig heeft. De gemeente levert bij voorkeur binnen een week deze informatie aan. Op basis van het ontvangen stuk beoordeelt UWV het verzoek van de werknemer. UWV neemt binnen 8 weken een beslissing. Het stelt de aanvrager en diens werkgever hiervan op de hoogte. Op 1 januari 2021 heeft UWV de technische aanpassingen gerealiseerd, waarmee de uitschrijving geëffectueerd kan worden.

Ik vind het belangrijk dat het proces van uitschrijving zorgvuldig gebeurt, want er zijn immers consequenties voor zowel de werknemer als de werkgever. Het heeft daarom de voorkeur dat de werknemer zijn voornemen tot uitschrijven eerst bespreekt met zijn werkgever. Dat neemt niet weg dat de werknemer zelf beslist over zijn uitschrijvingsverzoek. De werkgever blijft echter wel belanghebbende, daarom informeert UWV hem over de uitschrijvingsbeslissing. In het aanvraagformulier voor de uitschrijving staat dit duidelijk aangegeven. SZW en UWV monitoren de ervaringen met de uitschrijving.

4. Cliëntenparticipatie bij gemeenten

In mijn recent Bestuurlijk Overleg met de Landelijke Cliëntenraad (LCR) vroeg de LCR of Sociaal Domein brede cliëntenraden bij gemeenten voldoen aan artikel 47 van de Participatiewet. Ik heb toegezegd hier in deze nieuwsbrief toelichting op te geven.

Ik zie dat gemeenten cliëntenparticipatie op verschillende manieren inrichten. Die verscheidenheid past bij de decentralisaties, en volgt ook uit artikel 47 van de Participatiewet. Conform de wet moet bij verordening in ieder geval een aantal zaken worden vastgelegd. Controle hierop ligt met name bij de gemeenteraden.

De LCR vindt het zorgelijk als in Sociaal Domein brede raden nauwelijks ervaringsdeskundigen zitten: leden met een uitkering of een re-integratietraject. De wetgever hecht sterk aan actieve betrokkenheid van personen die met de Participatiewet te maken krijgen. De bedoeling van de wetgever is om zoveel als mogelijk ervaringsdeskundigen bij cliëntenparticipatie te betrekken. De wet geeft ruimte om, bijvoorbeeld als het niet mogelijk is mensen uit de doelgroep bereid te vinden, hun vertegenwoordigers te betrekken.

Daarnaast constateert de LCR dat het onderwerp werk en inkomen in Sociaal Domein raden soms ondersneeuwt. Ik heb begrip voor de omstandigheden bij gemeenten, waarin momenteel bij jeugdzorg en WMO veel acute problemen zijn die veel aandacht vragen. In de praktijk zie ik dat oplossingen gevonden worden om dit probleem te ondervangen. Bijvoorbeeld door met subcommissies werk en inkomen te werken. Op die manier probeert men werk en inkomen ook de aandacht te geven die het verdient.

Een derde punt van zorg van de LCR is dat sommige gemeenten (leden van) cliëntenraden zouden ontslaan. Als dat zo is en er vervolgens geen sprake meer is van cliëntenparticipatie, deel ik hun zorgen. Er is veel vrijheid over hoe cliëntenparticipatie vorm te geven, maar cliëntenparticipatie is niet vrijblijvend. Met artikel 7 in de Wet SUWI en artikel 47 in de Participatiewet is juist de wettelijke basis voor cliëntenparticipatie versterkt. Afschaffen van cliëntenparticipatie is niet de bedoeling. Gemeenteraden kunnen in de verordening maatregelen opnemen ter bescherming van de leden van de cliëntenraad.

Tot slot wees de LCR op het knelpunt dat individuele leden van UWV Cliëntenraden die vanwege een handicap ondersteuning nodig hebben voor deelname, die niet altijd krijgen. Ik ben hierover met UWV in gesprek gegaan. Ook voor de doelgroep van UWV (WIA, Wajong) is cliëntenparticipatie een belangrijke bron om de dienstverlening te toetsen en waar mogelijk te verbeteren. UWV biedt wel collectieve voorzieningen aan de eigen cliëntenraden zoals faciliteiten, reis- en onkostenvergoeding, begeleiding en introductie-scholing. Voor individuele ondersteuning wordt verwezen naar de WMO als voorliggende voorziening. Mochten hierbij  knelpunten ontstaan, dan zal UWV vooraf een voorziening verstrekken, in afwachting van de beslissing van een gemeente op de aanvraag op grond van de WMO.

5. Vrijlating van tegemoetkoming Schadefonds Geweldsmisdrijven in de bijstand

Het Schadefonds geweldsmisdrijven (onderdeel van het Ministerie van J&V) verstrekt een financiële tegemoetkoming aan slachtoffers van een geweldsmisdrijf met ernstig psychisch of fysiek letsel tot gevolg. Ook nabestaanden van slachtoffers die zijn omgekomen door een geweldsmisdrijf en naasten van het slachtoffer, dat ernstig en blijvend letsel daaraan overhoudt, komen in aanmerking voor een eenmalige uitkering.

Thans valt de gehele tegemoetkoming van het Schadefonds onder een algemene bepaling in de Participatiewet[1] die de gemeenten de bevoegd- en verantwoordelijkheid geeft om de tegemoetkoming van het Schadefonds uit te zonderen van de middelentoets “voor zover deze naar het oordeel van het college uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord is”. Om te bereiken dat bij de middelentoets in de Participatiewet uniform met de tegemoetkoming wordt omgegaan is aan artikel 7 van de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ de tegemoetkoming van het Schadefonds toegevoegd. Op de vrijlating van deze tegemoetkoming wordt evenwel één uitzondering gemaakt voor de specifieke uitkering voor “derving levensonderhoud” aan nabestaanden; deze wordt niet op grond van de genoemde Regeling (en dus niet centraal) vrijgelaten. De DLO-uitkering heeft namelijk het expliciete oogmerk tegemoet te komen in de schade die door derving van het levensonderhoud wordt geleden en om de gebruikelijke levensstandaard nog enige tijd voort te zetten. De DLO-uitkering wordt in voorkomende gevallen altijd apart op de beschikking van het Schadefonds genoemd en gespecificeerd.

Voor wat betreft de specifieke DLO-uitkering blijft het - conform het bepaalde in artikel 31, tweede lid, onderdeel m, van de Participatiewet - ter beoordeling van het college om in individuele gevallen te bepalen of het uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord wordt geacht om de eenmalige DLO-uitkering al dan niet tot de middelen te rekenen. Hierdoor blijft op dit punt in individuele gevallen maatwerk mogelijk.

De aanpassing van de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ alsmede de toelichting daarop is op 25 mei 2020 in de Staatscourant geplaatst en vindt u hier.

[1] Artikel 31, tweede lid, onderdeel m, van de Participatiewet

6. Wetsvoorstel “schrappen uitzondering zorgbehoefte bloedverwanten in de 2e graad”

Op 2 juni 2020 is het wetsvoorstel “Wijziging van de Participatiewet en enige andere wetten in verband met het opheffen van discriminatoir onderscheid tussen bloedverwanten in de tweede graad en anderen die een gezamenlijke huishouding voeren waarbij sprake is van zorgbehoefte” door de Eerste Kamer verworpen. Wat dit betekent voor de uitvoeringspraktijk, wordt hieronder toegelicht.


Uitzondering gehuwdennorm bij samenwonende bloedverwanten in de 2e graad met zorgbehoefte

De hoogte van een bijstandsuitkering is onder andere afhankelijk van de vraag of de belanghebbende als alleenstaand of gehuwd wordt aangemerkt. In dat kader wordt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert bij een beroep op de bijstand, IOAW en IOAZ, mede als gehuwd of als echtgenoot aangemerkt. Ook op ongehuwde personen die een gezamenlijke huishouding voeren is dus de bijstandsnorm van “gehuwden” van toepassing, en vindt een gezamenlijke middelentoets plaats. Dit geldt in beginsel ook voor bloedverwanten in de tweede graad (broer/zus, grootouder/kleinkind) die een gezamenlijke huishouding voeren. Voor deze bloedverwanten in de tweede graad met een gezamenlijke huishouding is evenwel een specifieke uitzondering[1] in de Participatiewet opgenomen, die er op neer komt dat de gehuwdennorm niet van toepassing is indien bij één van genoemde bloedverwanten sprake is van zorgbehoefte. Volgens vaste jurisprudentie wordt als zorgbehoeftige aangemerkt de persoon van wie is vastgesteld dat hij vanwege ziekte of een stoornis van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard in aanmerking komt voor een opname in een Wlz-inrichting[2]. In dit verband hecht ik eraan te benadrukken dat de betreffende uitzondering “zorgbehoefte” in het kader van een kostendelerssituatie géén rol speelt en dat bijvoorbeeld “mantelzorg” daar niet onder valt.


Uitspraak Centrale Raad van Beroep en het arrest van de Hoge Raad

Eind 2016 beoordeelde de Centrale Raad van Beroep, ECLI:NL:CRVB:2016:4487 de genoemde uitzondering in de Participatiewet als discriminatoir. Ze oordeelde dat deze uitzondering daarom óók moest gelden voor alle andere personen die een gezamenlijke huishouding voeren en waarvan er één een langdurige zorgbehoefte heeft. De Hoge Raad bevestigde in zijn arrest van 8 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3081 de discriminatie, maar vernietigde het oordeel van de CRvB. De Hoge Raad overwoog dat het uitbreiden van de uitzondering duidelijk in strijd is met een uitgangspunt van de Participatiewet. Namelijk dat bij het beoordelen van het recht op bijstand rekening moet worden gehouden met de middelen van de partner, ongeacht de mate van verwantschap. Volgens de Hoge Raad is het evenwel aan de wetgever om de in de Participatiewet geconstateerde discriminatie op te heffen.


Wetsvoorstel inzake het opheffen van de discriminatie

De regering heeft naar aanleiding van genoemd arrest een wetsvoorstel ingediend dat tot doel heeft het in de Participatiewet opgenomen discriminatoire onderscheid op te heffen, door de wettelijke uitzondering voor de bloedverwanten in de 2e graad met zorgbehoefte, te schrappen. Tijdens de parlementaire behandeling in zowel de Tweede Kamer als de Eerste Kamer, heeft een deel van de volksvertegenwoordigers ervoor gepleit om de discriminatie op te heffen door niet de betreffende uitzonderingsbepaling te schrappen, maar juist uit te breiden naar alle overige personen met zorgbehoefte die een gezamenlijke huishouding voeren. Immers ook langs deze lijn kan de discriminatie worden opgeheven.

In het wetsvoorstel heeft de regering echter, in lijn met het arrest van de Hoge Raad, uitdrukkelijk niet voor een uitbreiding van de uitzonderingsbepaling gekozen. Deze uitbreiding - die ter voorkoming van nieuwe discriminatie óók voor gehuwden zou moeten gelden – is volgens de regering in strijd met eerder genoemd uitgangspunt van de Participatiewet. Hierbij geldt ook dat de bijstand is bedoeld als tijdelijk vangnet om te kunnen voorzien in levensonderhoud, en niet om te voorzien in zorgbehoefte of zorgkosten. Daar bestaan namelijk zorgregelingen voor die vallen onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) en Wet Langdurige Zorg (WLZ).


Gevolgen voor de uitvoeringspraktijk

In het "Gemeentenieuws van SZW" d.d. 11 april 2018 heb ik u gemeld dat de gemeenten en de SVB - in afwachting van de wetswijziging – gehouden zijn uitvoering te geven aan de bestaande wettelijke regeling. Nu de specifieke bepaling in de Participatiewet vooralsnog blijft bestaan, zullen gemeenten en de SVB zich aan de letter van de thans geldende wet moeten houden en de uitzondering langdurige zorgbehoefte alléén op bloedverwanten in de tweede graad met een gezamenlijke huishouding moeten blijven toepassen. In eerder genoemd arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat er voor het ingrijpen van de rechter aanleiding kan bestaan indien de wetgever na kennisneming van het arrest nalaat zelf een regeling te treffen die de discriminatie opheft. Nu het betreffende wetsvoorstel in de Eerste Kamer is verworpen, zal de rechter bij een eventuele volgende zaak opnieuw uitspraak doen.

[1] Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Participatiewet.

[2] Voorts is van zorgbehoefte sprake als de persoon vanwege ziekte of een stoornis van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard duurzaam is aangewezen op dagelijkse hulp bij alle of de meeste algemene dagelijkse levensverrichtingen, of is aangewezen op constant toezicht teneinde mogelijk gevaar voor zichzelf of anderen te voorkomen.

7. Advies Gezondheidsraad over ME/CVS

In het Gemeentenieuws 2019-6 heb ik gemeenten geïnformeerd over een advies dat de Gezondheidsraad heeft uitgebracht over ME/CVS (Myalgische Encefalomyelitis/ Chronische vermoeidheidssyndroom). Naar aanleiding van een brief van de stichting Steungroep ME/CVS wil ik gemeenten vragen om bij de beoordeling over meewerken aan medisch onderzoek/behandeling van cliënten met ME/CVS het advies van de gezondheidsraad te betrekken.

8. Medische beoordeling Individuele studietoeslag

Per 1 januari 2020 is vooruitlopend op bredere herziening van de Individuele studietoeslag (IST) het criterium ‘niet in staat zijn het WML te verdienen’ in artikel 36b van de Participatiewet aangepast in ‘door een structurele medische beperking tijdens de studie geen inkomsten kan verwerven’. Om het recht op de IST vast te kunnen stellen maakten sommige colleges tot 1 januari 2020 gebruik van een medische beoordeling door UWV. UWV – dat geen wettelijke taak heeft bij de uitvoering van de IST – heeft echter aangegeven deze beoordelingen niet meer te kunnen verrichten. Ten eerste komt dat door het feit dat UWV haar beschikbare capaciteit zo veel als mogelijk wil aanwenden om haar wettelijke taken op het terrein van sociaal-medische beoordelingen uit te voeren. Daarnaast ontbreekt er voor het nieuwe criterium van de IST een centraal beoordelingskader. In tegenstelling tot bij het oude criterium “niet in staat zijn het WML te verdienen”, hebben de colleges bij het nieuwe/huidige criterium namelijk beoordelingsruimte om het recht op een IST vast te stellen. De nieuwe bepaling maakt het mogelijk om meer nadruk op individueel maatwerk te leggen door bijvoorbeeld te kijken naar de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende zoals bijvoorbeeld de studiebelasting, aankleedtijd, reistijd et cetera.

Ik benadruk hierbij dat een formele medische beoordeling door een onafhankelijke medische beoordelaar geen noodzakelijke voorwaarde is indien het college in individuele gevallen, aan de hand van eigen waarneming, reeds bij het college aanwezige gegevens, of door de belanghebbende verstrekte gegevens zelf in staat is te beoordelen of iemand in aanmerking komt voor de studietoeslag. Uiteraard blijft het college gebonden aan de criteria die de wet stelt. Eveneens moet het college de benodigde zorgvuldigheid betrachten bij het nemen van het besluit tot toekenning van de studietoeslag. Het behoort bovendien tot de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van het college om in voorkomende gevallen te besluiten dat onafhankelijk medisch advies nodig is teneinde de structurele medische beperking objectief vast te stellen. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om een adviesaanvraag bij de GGD, een onafhankelijke arts of andere aanbieders in dat kader.


Status bredere herziening IST

De bredere herziening van de IST is via een nota van wijziging op het wetsvoorstel wijziging van de Participatiewet uitvoeren Breed Offensief ingediend bij de Tweede Kamer. De nota van wijziging treft u via deze link.

De beoogde inwerkingtredingsdatum is, onder het voorbehoud van parlementaire goedkeuring, 1 juli 2021.

9. Tegengaan misbruik Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo)

Gemeenten zijn vrij in het vormgeven van hun eigen M&O-beleid Tozo, mits dit op een effectieve wijze misbruik en oneigenlijk gebruik tegengaat. Uitgangspunt hierbij is de vigerende wet- en regelgeving, waaronder de Participatiewet, en dat het M&O-beleid actueel en handhaafbaar is. Dit vereist veelal een mix van maatregelen die passend is binnen de lokale praktijk. Hierbij kunnen verschillende afwegingen worden gemaakt om daarmee ook te komen tot een doelmatige aanpak. Zo kan een strenge controle aan de voorkant samengaan met een minder intensieve controle aan de achterkant en vice versa. Ook kan bijvoorbeeld gekozen worden om de controle achteraf steekproefsgewijs vorm te geven. Het is aan te bevelen het M&O-beleid Tozo en de keuzes die daarbij gemaakt zijn goed vast te leggen.

VNG, Divosa en SZW faciliteren gemeenten gezamenlijk bij hun M&O-aanpak. Dat gebeurt op verschillende manieren.

  1. Allereerst is er een specifieke handreiking M&O voor Tozo opgesteld. In deze Handreiking worden de risico’s met betrekking tot misbruik en oneigenlijk gebruik van Tozo uiteengezet en worden mogelijke beheersmaatregelen aangedragen. Daarnaast worden handvatten aan gemeenten geboden om (spontane) naleving van Tozo te bevorderen op basis van gedragswetenschappelijke inzichten. De handreiking is een zogenaamd groeidocument, wat betekent dat deze regelmatig wordt geactualiseerd. De handreiking staat in de Kennisbank van VNG Naleving.
  2. Verder heeft SZW – in overleg met VNG en Divosa - het Inlichtingenbureau gevraagd een informatieproduct te ontwikkelen voor gemeenten die de controle op Tozo mogelijk maakt. Ten behoeve van de controle gaat het Inlichtingenbureau gemeenten aanbieden om maandelijks een lijst aan te leveren met BSN’s van ondernemers die Tozo hebben ontvangen. Het Inlichtingenbureau vraagt vervolgens gegevens uit bij de bronnen en levert een overzichtelijke rapportage retour aan de gemeente met relevante informatie. Lees hier meer informatie.
  3. Daarnaast zijn VNG en Divosa met een viertal gemeenten een project gestart om de vooraf veronderstelde (complexe) misbruikrisico’s inzichtelijk te maken. Doel is om deze risico’s beter te kunnen duiden en gemeenten handelingsperspectief te bieden hoe hier mee om te gaan. Voor vragen hierover kunt u contact opnemen met naleving@vng.nl
  4. Tot slot bevat de site van VNG-handhaving voorbeelden van gemeenten die op succesvolle wijze misbruik weten aan te pakken en verschillende andere tools die handig zijn voor gemeenten. Zie deze link.

Aanpassen aanvraagdatum Tozo

Op 30 juni jl. heeft de Tweede Kamer de motie van de leden Van Weyenberg en Tielen aangenomen (TK 35 473, nr. 21). De motie vraagt erom te waarborgen dat zelfstandigen die per april of mei de Tozo hebben aangevraagd, en minder dan drie maanden gebruik maken van de Tozo, alsnog de gelegenheid krijgen om deze aanvraag per maart te laten ingaan. In de handreiking Tozo staat in paragraaf 5.2 aangegeven hoe gemeenten om kunnen gaan met zelfstandigen die de aanvraagdatum Tozo willen aanpassen. Deze handreiking zal worden aangepast aan de bedoeling van de motie, zodat gemeenten de aanvraagdatum kunnen aanpassen.

10. Voornemen voor een decentralisatie uitkering ‘voorkomen van discriminatie naar herkomst’

Discriminatie en racisme zijn ontegenzeggelijk hardnekkige problemen in onze samenleving. De vele demonstraties van de afgelopen tijd laten zien dat deze problemen veel mensen in Nederland raken. Maandag 15 juni 2020 hebben de Minister van BZK en onder andere de Minister van SZW en ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de voortgang van de kabinetsaanpak van discriminatie. Cijfers over (ervaren) discriminatie tonen aan dat discriminatie naar herkomst een van de meest voorkomende gronden is waarop gediscrimineerd wordt.

Er is veel maatschappelijk initiatief gericht op het voorkomen van discriminatie en het bevorderen van het samenleven in diversiteit. Zo zijn er maatschappelijk organisaties die dialoog- of ‘peer to peer’ bijeenkomsten organiseren, of die initiatieven nemen in het bevorderen van de ontmoeting tussen mensen met verschillende achtergronden, door bijvoorbeeld gezamenlijk te werken aan een bepaald doel, of het elkaar beter leren kennen.

Het Ministerie van SZW wil samen met de VNG en gemeenten lokaal maatschappelijk initiatief stimuleren, dat gericht is op het voorkomen van discriminatie naar herkomst en bevorderen van samenleven (met inachtneming van de maatregelen met betrekking tot Covid-19). Omdat de diversiteit per gemeente verschillend is, is daarmee ook de (mate van) discriminatie naar herkomst en de aanpak ervan verschillend. Om de samenwerking met gemeenten zo veel mogelijk lokaal invulling te kunnen geven, heeft de Minister van SZW het voornemen voor een decentralisatie uitkering ter voorkoming van discriminatie ter hoogte van 25.000 euro per gemeente(lijk samenwerkingsverband) voor in 2020 maximaal 10 gemeenten. In 2021 kunnen nog eens 10 gemeenten in aanmerking komen voor een uitkering. Het Ministerie wil vooral samenwerken met gemeenten die evidence based willen werken. Dat wil zeggen dat zij hun inzet om discriminatie naar herkomst tegen te gaan baseren op basis van beschikbare (wetenschappelijke) kennis over werkzame mechanismen of elementen ter voorkomen van discriminatie naar herkomst. Daarom gaat de samenwerking dan ook gepaard met ondersteuning vanuit het Kennisinstituut Integratie en Samenleving (KIS).

Deze voorgenomen decentralisatie uitkering is daarmee een concrete bouwsteen in het grotere streven naar een meer inclusieve samenleving. Wilt u als gemeente met het Ministerie samenwerken om discriminatie naar herkomst te verminderen en het samenleven te bevorderen, dan kunt u met dit aanvraagformulier een verzoek voor een uitkering indienen, uiterlijk 15 september 2020. Meer informatie over de achtergrond van deze voorgenomen decentralisatie uitkering vindt u hier.

11. Vierde bijeenkomst van het programma ‘Divers & inclusief’: Diversiteit begint bij artikel 1

Op lokaal niveau wordt ook werk gemaakt van het aanpakken van ongelijkheid. Daarom staat de vierde bijeenkomst (webinar) van het programma ‘Divers & inclusief’ in het teken van artikel 1 van de Grondwet. Op woensdag 2 september 2020 kunnen de deelnemers aan het webinar hierover in gesprek met onder andere wethouder Hatte van der Woude (Delft), Selma Akozbek, Godfried Engbersen van de WRR en Hanneke Felten van het Kennisinstituut Integratie en Samenleven. Er worden voor bestuurders verschillende invalshoeken belicht om met ongelijkheid om te gaan in een gemeente, en dilemma’s die daarbij spelen.


Aanmelden webinar 2 september 2020

Bent u geïnteresseerd? Meldt u zich dan hier aan. Op het VNG Forum Diversiteit wordt in aanloop naar de bijeenkomst meer informatie beschikbaar over het programma. Via het forum kunt u in contact komen met collega’s in andere gemeenten. Het forum is een uitgelezen plek om vragen te stellen, ervaringen te delen en gezamenlijke opgaven op te pakken. Heeft u nog geen account voor VNG Fora? Registreer dan eerst.


Programma ‘Divers & inclusief’ 

Aanleiding voor het programma is de almaar veranderende bevolkingssamenstelling: expats, arbeidsmigranten, vluchtelingen, statushouders, gastarbeiders, internationale studenten, etc. Hoe gaan we met de maatschappelijke gevolgen hiervan om? De bijeenkomsten zijn primair bedoeld voor bestuurders en hun ondersteunende ambtenaar. Om van elkaar te leren en ervaringen te delen. Om verstandig met diversiteit om te gaan. Om met elkaar een verbindend handelingsperspectief te vinden voor reële maatschappelijke vragen. Voor meer informatie of contact over het programma, kunt u terecht op de VNG site.


NIEUW IN HET PROGRAMMA: Portfolio ‘De nieuwe verscheidenheid’

In het portfolio De nieuwe verscheidenheid wordt belicht hoe verschillende gemeenten met de verscheidenheid in hun gemeente omgaan. Wethouders van gemeenten, met verschillende samenstelling wat betreft diversiteit, lichten toe hoe ze het vraagstuk in hun gemeente benaderen en welke dilemma’s daarbij een rol spelen en welke initiatieven ze hebben genomen. Ook komen inspirerende praktijkvoorbeelden aan bod en worden zowel beleidsvoorbeelden als projecten in de spotlights gezet. Daarmee biedt het portfolio een ruime hoeveelheid aan handelingsperspectieven om het samenleven in gemeenten te bevorderen.

12. Wet inburgering 20..

In de zomer van 2018 stuurde Minister Koolmees een eerste Kamerbrief over de hoofdlijnen van de veranderopgave inburgering (VOI). Dit heeft, twee jaar later, geresulteerd in het wetsvoorstel Wet inburgering 20.. dat inmiddels is aangeboden aan de Tweede Kamer. Het doel van deze wet is dat alle inburgeringsplichtigen snel en volwaardig mee doen in de Nederlandse maatschappij, het liefst via betaald werk. De Wet is op 29 juni behandeld in de Tweede Kamer en een ruime meerderheid in de Tweede Kamer heeft inmiddels voor het wetsvoorstel gestemd.

Ook hebben Minister Koolmees en de Vereniging Nederlandse Gemeenten afspraken gemaakt over de financiële en inhoudelijke kaders van het nieuwe inburgeringsstelsel. Gemeenten krijgen 35,2 miljoen euro per jaar extra voor hun taken in het nieuwe stelsel. Daarnaast krijgen ze eenmalig 36,5 miljoen euro voor de invoeringskosten. Voor de huidige groep inburgeraars die starten tot aan de ingang van de wet is er opnieuw €25,5 miljoen beschikbaar voor gemeenten. Zij hebben ook afgesproken hoe de gemeenten hun regierol kunnen verstevigen. De afspraken krijgen brede steun van alle betrokken partijen. De financiële afspraken zijn terug te vinden in de meicirculaire 2020 waar de integratie-uitkering Inburgering wordt geïntroduceerd in verband met de Wet Inburgering die per 1 juli 2021 in werking treedt.

Naast de wetsbehandeling moet er nog een aantal stappen worden gezet tot aan de geplande invoeringsdatum. Zo wordt de lagere regelgeving uitgewerkt en worden gemeenten ondersteund bij hun voorbereiding op de regierol. Deze lagere regelgeving (het Besluit inburgering en de Regeling inburgering) zal begin september in (internet)consultatie worden gebracht. Op die manier kunnen alle betrokken en (andere) geïnteresseerde partijen hierop reageren. De periode tot begin september wordt benut om betrokken partijen alvast te laten meelezen op de eerste conceptteksten en te laten meedenken over de verdere aanscherping van de conceptteksten voordat het in consultatie gaat. In dat kader zullen er verschillende themabijeenkomsten worden georganiseerd, waarvoor de meest betrokken partijen en experts zullen worden uitgenodigd.

Wilt u op de hoogte blijven? Dat kan via de volgende kanalen:

  1. Nieuwsbrief VOI, meldt u aan via PostbusVOI@minszw.nl;
  2. Tijdlijn op Rijksoverheid.nl, hier vindt u onder andere alle Kamerstukken;
  3. Website Divosa, voor praktische zaken en vragen over de nieuwe wet .

13. Publicatie rapport Beleidsonderzoekers over belang persoonlijke begeleiding in de Bijstand

Half juni heeft De Beleidsonderzoekers het rapport “Persoonlijke begeleiding in de Bijstand” gepresenteerd. In het rapport staan de bevindingen centraal uit drie pilots in Helmond, Leiden en Tilburg over de begeleiding van mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en stapeling van problemen. Het rapport laat zien dat mensen met de juiste intensieve begeleiding op participatie en zorg zeker stappen maken, maar dat het een lang en kwetsbaar proces is. Voor deze groep is betaald werk vooralsnog niet aan de orde, maar in de eerste fase worden essentiële stappen gezet om zelfvertrouwen en organisatievermogen te herstellen, zodat mensen weer perspectief hebben. Vervolgonderzoek naar de langetermijneffecten is wenselijk om te zien hoever mensen met deze begeleiding kunnen komen.

Op de site van De Beleidsonderzoekers is zowel het rapport als de infographic te vinden. Deze staan ook op een pagina op de website Overheid van nu die speciaal aan het onderzoek is gewijd. Op laatstgenoemde site is meer informatie te vinden over de pilots en de webinars die worden georganiseerd over de thematiek van het onderzoek.

14. Eindheffing bij omzetting renteloze lening Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz)

Probleem[1]

In de uitvoering bestaat onduidelijkheid over de reikwijdte van de eindheffingsbepaling die in het kader van het Bbz geldt bij de omzetting van een renteloze lening in bijstand om niet. Bij monde van twee G4-gemeenten is bij de Belastingdienst onder de aandacht gebracht dat eindheffing slechts verschuldigd is als er sprake is van belastbaar inkomen uit werk en woning en dat daarvan alleen sprake is bij een periodieke uitkering, oftewel periodiciteit. In sommige gevallen is voor gemeenten echter niet duidelijk wanneer bij een dergelijke omzetting periodiciteit moet worden aangenomen. De Belastingdienst is gevraagd hier duidelijkheid over te verschaffen.


Belast als eindheffing bij periodiciteit

De Belastingdienst is het eens met het standpunt van de gemeenten. De Bbz-uitkering vloeit voort uit een publiekrechtelijke regeling als bedoeld in artikel 3.100, eerste lid, onderdeel a, Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) juncto artikel 3.101, eerste lid, onderdeel a, Wet IB en vormt daarmee belast inkomen indien er sprake is van een periodieke uitkering.

Voor de bijstand voor algemeen levensonderhoud aan zelfstandigen die eerst verstrekt is als lening en vervolgens op een later moment is omgezet in een bedrag om niet geldt dat een gemeente ten aanzien van dit bedrag inhoudingsplichtig is als de uitkering kan worden aangemerkt als belastbaar inkomen uit werk en woning (art 34, eerste lid, onderdeel a, Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) jo 11, eerste lid, onderdeel g, Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (UBLB 1965). Dit is alleen het geval als er sprake is van een periodieke uitkering. In dat geval is eindheffing aan de orde (artikel 31, eerste lid, onderdeel c, Wet LB jo artikel 8.1, onderdeel e, URLB 2011).


Beoordeling periodiciteit

Als algemene lijn geldt dat er sprake is van periodiciteit als de uitkering of de uitkeringen deel uitmaken of deel kunnen uitmaken van een reeks van uitkeringen. Dit laatste kan ook afhankelijk zijn van een toekomstige onzekere gebeurtenis. Of er sprake is van een reeks van uitkeringen (hierna: periodieke uitkering) of een op zichzelf staande eenmalige uitkering, moet aan de hand van wet- regelgeving en jurisprudentie beoordeeld worden.

Dit betekent voor de Bbz-uitkering dat er sprake is van periodiciteit wanneer op het toets-moment het redelijkerwijs te verwachten is dat de uitkeringsgerechtigde ook in het komende jaar of meerdere latere jaren een beroep kan doen op de regeling vanuit een eerdere, eenzelfde oorzaak of dezelfde ontstaansgrond.

Indien een uitkering een volstrekt eigen ontstaansgrond heeft en op grond daarvan nimmer andere uitkeringen zijn gedaan of zullen worden gedaan, is sprake van een eenmalige uitkering.

In het geval de Bbz-uitkering op het toetsmoment wordt omgezet in een lening die moet worden terugbetaald, is overigens – vanwege die terugbetalingsverplichting – geen sprake van een periodieke uitkering. Een aantal situaties die gemeenten als voorbeeld hebben aangedragen, zijn voorgelegd aan de Belastingdienst. Via deze link kan worden nagegaan wat er in de betreffende situaties geldt.
 

[1] Gedurende een aantal jaren heeft de discussie gespeeld over het “papieren inkomen” van zelfstandigen die van de gemeente algemene bijstand hebben ontvangen in de vorm van een renteloze lening op grond van het Bbz, die bij de definitieve vaststelling omgezet wordt in een bedrag om niet. Die omzetting leidde tot een “papieren inkomen”, waarbij de loonheffing bij de betreffende zelfstandige plaatsvond. Het “papieren inkomen” leidde er bij cumulatie met regulier inkomen dat jaar toe dat de zelfstandige bepaalde toeslagen (vooral huurtoeslag) terug moest betalen. Voor dit probleem is medio 2016 een oplossing gevonden door middel van het invoeren van een eindheffing bij het omzetten van de renteloze lening naar een bedrag om niet. Hiertoe is de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011[1] met ingang van 1 januari 2017 gewijzigd. Met ingang van 1 januari 2017 is een gemeente in zo’n geval eindheffing verschuldigd over het bedrag van de omzetting en is er geen sprake meer van inkomen voor de betrokkene. Omdat sprake is van eindheffing, maakt het bedrag van de omzetting voor de betrokkene ook geen deel uit van het toetsingsinkomen voor toeslagen. Ook heeft de omzetting dan voor de betrokkene geen effect op andere inkomensafhankelijke regelingen.

15. Deadline indiening aanvraag vangnetuitkering (over 2019) op 15 augustus 2020

Gemeenten ontvangen op grond van de Participatiewet budget voor bijstandsuitkeringen en loonkostensubsidies. Gemeenten die een tekort hebben op dit budget kunnen onder voorwaarden in aanmerking komen voor een vangnetuitkering. Gemeenten kunnen een vangnetuitkering over 2019 aanvragen tot en met zaterdag 15 augustus 2020. Gezien de drukte bij gemeenten, als gevolg van Corona, wijs ik gemeenten erop dat voor de vangnetuitkering een harde deadline geldt.

De Toetsingscommissie vangnet Participatiewet beoordeelt de aanvragen. Meer informatie over de aanvraagprocedure en het modelaanvraagformulier vindt u hier.

16. Verhoging decentralisatie-uitkering voorschoolse voorziening peuters i.v.m. vergoeding eigen bijdrage kinderopvang

In de vorige nieuwsbrief is aangekondigd dat gemeenten van het Rijk middelen krijgen om een bepaalde groep ouders die kosten hebben gemaakt voor kinderopvang tijdens de sluiting van de opvang van 16 maart tot en met 7 juni te vergoeden (in het bericht in de vorige nieuwsbrief van 29 mei stond per abuis de datum “tot en met 8 juni” genoemd). Het betreft ouders die in deze periode een eigen bijdrage hebben betaald voor de gemeentelijke regelingen rondom kinderopvang (Sociaal medische indicatie, Voorschoolse Educatie en het peuteraanbod). Alle ouders zijn destijds opgeroepen om de factuur voor kinderopvang door te betalen, om zo het (gemeentelijk) kinderopvangaanbod in stand te houden. Ouders die tijdens de sluiting van de kinderopvang recht hadden op kinderopvangtoeslag, krijgen een vergoeding van de eigen bijdrage via de SVB. De vergoeding van de eigen bijdrage door gemeenten aan ouders wordt gefinancierd doordat het Rijk éénmalig de al bestaande decentralisatie-uitkering voorschoolse voorziening peuters met €8,3 miljoen ophoogt. De eenmalige ophoging van de decentralisatie-uitkering voorschoolse voorziening peuters was de eenvoudigste manier om de middelen aan gemeenten over te dragen, omdat deze uitkering al bestaat en al in september verhoogd kan worden. De verdeling van het toegevoegde bedrag vindt plaats naar rato van het aandeel van iedere gemeente in de decentralisatie-uitkering Voorschoolse voorziening peuters voor het jaar 2020. Op deze manier wordt gemeenten de mogelijkheid geboden om voor de periode van 16 maart tot en met 7 juni ouders te vergoeden voor de eigen bijdrage. Meer informatie vindt u hier.

17. Simpel Switchen: Nieuwe Rekentool gelanceerd Van uitkering naar (gedeeltelijk) werk: wat levert mij dit financieel op?

Mensen die de overstap willen maken van een uitkering naar gedeeltelijk of geheel werken weten vaak niet wat hier de financiële consequenties van zijn. Het Nibud heeft met subsidie van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) een rekentool ontwikkeld die de gevolgen van deze overstap in kaart brengt. De rekentool Uitkering naar Werk is op 30 juni 2020 gelanceerd door staatssecretaris Tamara van Ark en Arjan Vliegenthart, directeur van het Nibud.

Met de lancering van de rekentool willen het ministerie van SZW en het Nibud mensen meer duidelijkheid bieden wat gaan werken betekent voor de hoogte de uitkering, het recht op toeslagen en het nettosalaris. De rekentool richt zich op mensen die vanuit een Wajong- of bijstandsuitkering aan het werk gaan. Het gaat dan bijvoorbeeld om dagbesteding, beschut werk, een baan in het kader van de banenafspraak maar ook regulier werk. Vaak is dit werk tijdelijk of in deeltijd, waardoor mensen te maken hebben met wisselende inkomsten en betaalmomenten en meerdere partijen van wie zij inkomsten ontvangen. De rekentool, uitkeringnaarwerk.nibud.nl, is er om in deze complexe situaties helderheid te verschaffen in de financiële gevolgen.


Simpel Switchen

De rekentool is onderdeel van het project Simpel Switchen, dat gericht is op de versoepeling van de overgang tussen uitkering en werk. Mensen moeten makkelijker vanuit de uitkering kunnen gaan werken en weer terug kunnen vallen als het werken toch (even) niet lukt. Ook is het belangrijk dat mensen beter inzicht krijgen in de financiële gevolgen hiervan en mee kunnen doen op een passende plek. Simpel Switchen is een initiatief van het Ministerie van SZW en Divosa.

18. Campagne ‘Werkende armen’ Sam&

Nu steeds meer gezinnen door de pandemie in financiële problemen raken, voorzien de samenwerkende organisaties verenigd in Sam& (Samen voor alle kinderen) dat kinderen hier de dupe van kunnen worden. Sam& is een campagne gestart met als doel deze nieuwe (tijdelijke) doelgroep te bereiken, alsmede de gezinnen die voor de coronacrisis al een inkomensachterstand hadden. Zodat alle kinderen kunnen sporten, zwem-, of dansles krijgen, schoolspullen hebben, hun verjaardag kunnen vieren en een dagje uit beleven.

Uit onderzoek van Sam& blijkt dat onwetendheid over de mogelijkheden voor ondersteuning een reden is voor gezinnen met een laag besteedbaar inkomen om geen hulp in te schakelen. Daar kunt u als gemeente bij helpen. Door hier bijvoorbeeld, in aanvulling op het economisch noodpakket, over te communiceren binnen uw gemeente.

In deze link vindt u een toolkit voor gemeenten. Heeft u vragen, neem dan contact op met info@samenvoorallekinderen.nl

19. Gemeenten en UWV versterken samenwerking in de regio

Het wijzigingsbesluit SUWI ten aanzien van de publieke werkgeversdienstverlening is gepubliceerd. Inwerkingtreding 1 januari 2021.

De wijziging is gericht op het versterken van de samenwerking en werkgeversdienstverlening in de arbeidsmarktregio’s om meer mensen aan het werk te helpen en te houden. Juist in deze moeilijke periode is de dienstverlening van werkgeversservicepunten (WSP’s) aan werkgevers extra van belang. De dienstverlening door WSP’s faciliteert werkgevers bij het creëren van kansen voor deze werkzoekenden. Deze wetswijziging draagt hieraan bij, door vanaf 1 januari 2021 de samenwerking tussen gemeenten en het UWV te versterken. Alle 35 WSP’s zullen vanaf dat moment één helder aanspreekpunt inrichten voor werkgevers. Ook zullen de colleges van burgemeester en wethouders in de arbeidsmarktregio’s en het UWV jaarlijks een uitvoeringsplan opstellen. Zo biedt elk WSP straks hetzelfde basispakket aan diensten aan, zodat werkgevers weten waarvoor zij hier terecht kunnen. Gemeenten hebben een half jaar om de implementatie vorm te geven. Zij zullen hierbij ondersteund worden door de Programmaraad, UWV en VNG.