Het is belangrijk dat onterecht betaalde uitkeringen teruggevorderd worden, zeker daar waar het fraude betreft. Fraude mag immers niet lonen. Het is onwenselijk dat (bijstands-)vorderingen om administratieve redenen verjaren. Recente uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en de rechtbank Noord Nederland geven aanleiding om het belang van juiste administratieve processen bij invordering onder de aandacht te brengen.
Verjaringstermijnen en stuiting
De CRvB heeft in zijn uitspraak van 29 april 2019 geoordeeld dat de vordering van ruim € 35.000 van de gemeente Rotterdam op een bijstandsgerechtigde is verjaard. De uitspraak is in lijn met vaste rechtspraak van de CRvB over de invordering van schulden. Het gaat in op de aanvang van de verjaringstermijn, de lengte van de verjaringstermijn en ‘stuiting’ van de verjaringstermijn. De CRvB heeft geoordeeld dat de verjaringstermijn in deze casus aangevangen is op de datum waarop de gemeente het besluit heeft genomen om bijstand van de belanghebbende terug te vorderen. Dat de vordering nog niet direct opeisbaar was maakt voor de startdatum van de verjaring niet uit. Ook na invoering van de mogelijkheid om boetes op te leggen is de verjaringstermijn voor terugvorderingen van onterecht betaalde bijstand nog altijd vijf jaar. ‘Stuiting’ is een handeling van de gemeente of de betrokkene waardoor een lopende verjaringstermijn stopt. De verjaringstermijn begint dan opnieuw te lopen. Het argument van de gemeente dat de vordering gestuit is, omdat de betrokkene al eerder kwijtscheldingsverzoeken had gedaan en de gemeente op de bijstand al bedragen inhield ter aflossing van de vorderingen, was niet voldoende om de verjaring te stuiten. Het was niet voldoende duidelijk op welke van de vorderingen de kwijtscheldingsverzoeken en de inhoudingen op de bijstand betrekking hadden. De gemeente heeft daarover geen gespecificeerde informatie aan de betrokkene gegeven. De verjaring is zodoende niet gestuit.
Uit de uitspraak volgt dat de bedoeling van de gemeente om alsnog tot invordering over te gaan duidelijk tot uitdrukking moet worden gebracht. Om dit te bereiken moet de stuitingshandeling voldoende helder, specifiek en inzichtelijk zijn. Vermeld moet worden op welke vordering de stuiting betrekking heeft en er moet een overzicht van het openstaande bedrag worden gegeven, waarin eventuele reeds gedane aflossingen en verrekeningen inzichtelijk worden gemaakt. Hoewel de stuitingsregels in principe bekend zijn bij gemeenten, wordt aanbevolen nog eens extra aandacht te schenken aan uw interne processen.
Bewijs van verzending
Op 3 december 2018 heeft de rechtbank Noord Nederland bepaald dat een vordering uit 2009 op een WW-gerechtigde is verjaard, omdat niet voldoende kon worden aangetoond dat een stuitingsbrief is verstuurd. Volgens de uitspraak mag een organisatie er door de hoge kwaliteit van de postbezorging in Nederland vanuit gaan dat als de brief aangeleverd is bij de postbezorger, de brief ook bezorgd wordt. Echter UWV heeft volgens de rechter geen sluitend bewijs kunnen leveren dat de brief ook daadwerkelijk aan de postbezorger is afgegeven. De rechter hanteerde in zijn oordeel hiervoor drie criteria: juiste adressering, verzenddatum en een deugdelijke verzendadministratie. Dit laatste was volgens de rechter bij UWV onvoldoende. UWV heeft inmiddels een ander verzendproces en zal dit proces doorlichten op kwetsbaarheden en extra waarborgen implementeren. Aangezien gemeenten veelal vergelijkbare processen kennen kan het aan te bevelen zijn ook de verzendprocessen bij uw gemeente onder de loep te nemen.
De uitspraak van de CRvB vindt u hier.
De uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland vindt u hier.