1. Invoering Wet vereenvoudiging beslagvrije voet
De Wet vereenvoudiging beslagvrije voet is een belangrijke mijlpaal om tot een effectievere bescherming te komen van personen met problematische schulden. De wet vraagt echter ook de nodige ICT-matige aanpassingen. Deze vragen – zo constateerde ik in mijn brief van 15 november 2018 – helaas meer tijd dan aanvankelijk beoogd. Reden waarom ik de inwerkingtreding van de wet met twee jaren heb uitgesteld.
Samen met de staatssecretaris van Financiën heb ik vervolgens gekeken naar mogelijkheden om onderdelen van de wet via tussenmaatregelen alsnog vervroegd te realiseren. In dat kader zal per
1 januari 2020 bij het gebruik van de overheidsvordering door de Belastingdienst de beslagvrije voet voortaan voorafgaand in acht worden genomen. In gelijke zin wordt op dit moment onderzocht of dit ook voor dwangverrekeningen van toeslagen tot de mogelijkheden behoort. Dit zijn belangrijke stappen die in lijn met de aanstaande inwerkingtreding van de wet de bescherming van het bestaansminimum van de schuldenaar significant kunnen verbeteren.
In mijn brief van 13 februari 2019 staan naast bovengenoemde maatregelen nog verschillende andere acties beschreven. Deze brief vindt u hier. Een daarvan richt zich ook op gemeenten, als uitvoerder van de Participatiewet. Omdat gemeenten niet altijd bekend zijn met factoren die de beslagvrije voet kunnen verhogen, wordt bij verrekening van een vordering met een lopende uitkering veelal teruggevallen op een beslagvrije voet die gelijk staat aan 90% van de toepasselijke bijstandsnorm. Ik wil de gemeenten oproepen om, anticiperend op de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet, bij verrekening van vorderingen met de lopende bijstandsuitkering de in de wet geïntroduceerde 95%-regel te hanteren.
Concreet vraag ik gemeenten om bij verrekening van een vordering met een lopende bijstandsuitkering minimaal uit te gaan van een beslagvrije voet ter hoogte van 95% van de bijstandsnorm voor een alleenstaande, respectievelijk gehuwde (ex. artikel 21 van de Participatiewet).
In twee specifieke situaties is sprake van een uitzondering en zal (toch) een lagere beslagvrije voet kunnen worden gehanteerd:
- als u bij de berekening van de beslagvrije voet rekening heeft kunnen houden met alle correcties en op basis daarvan een lagere beslagvrije voet voor betrokkene geldt;
- als er naast de verrekening ook beslag is gelegd op de uitkering en de beslagleggende partij een lagere beslagvrije voet hanteert. 1)
Door op deze wijze te handelen kunt u reeds in hoge mate anticiperen op de aanstaande wetgeving, terwijl ook de schuldenaar op deze manier reeds de vruchten plukt van de met de wet beoogde betere bescherming van zijn bestaansminimum.
1) In deze situatie zou het hanteren van de 95% regel immers enkel tot gevolg hebben dat u afdrachtplichtig wordt richting de beslagleggende partij, terwijl er dan voor de schuldenaar niets verandert.